Blog posts

Bidden om liefde

Bidden om liefde

Op zijn website blijft het Christelijk Gereformeerd Beraad er maar op hameren dat het ongewenst en ongepast zou zijn als de generale synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken onontkoombare besluiten voor zich uit zou schuiven. Daardoor zou, zo wordt gesuggereerd, het  presbyteriaal-synodale stelsel alsmaar verder worden uitgehold door eigenwillig denken en handelen. Hoewel het artikel het niet met zoveel woorden zegt, wordt, naar mag worden aangenomen, gedoeld op het handhaven van de synodale uitspraak dat ambten niet openstaan voor vrouwen. Deze week zullen de revisieverzoeken over die uitspraak worden behandeld.

 

Niet begrijpen, niet willen begrijpen

De uitspraken van het Beraad geven aan dat het Beraad het presbyteriaal-synodale stelsel niet begrijpt of misschien zelfs niet wil begrijpen. In beide gevallen is dat verwijtbaar; als het stelsel niet goed begrepen wordt, is het beter om zich te onthouden van uitspraken over de onontkoombaarheid van besluiten. Als de uitspraken zijn gedaan uit onwil om het kerkstelsel te begrijpen, worden lezers van het artikel bewust op het verkeerde been gezet. En in geen van beide gevallen draagt het bij aan het bewaren van de eenheid en de vrede binnen de kerken. En dat wordt ook niet anders door het artikel af te sluiten met vrome woorden. De kwestie van vrouw en ambt raakt namelijk aan de vrijheid van exegese binnen het kerkverband. Als komende week de revisieverzoeken over vrouw en ambt worden behandeld, ligt het dan ook voor de hand om deze revisieverzoeken op hun eigen merites te beoordelen. Dat wil zeggen: de revisieverzoeken moeten niet worden vergeleken met het meerderheidsbesluit dat de generale synode heeft genomen over vrouw en ambt, maar zij moeten worden beoordeeld of zij, op zichzelf, deugdelijke argumenten geven die reden zijn om het genomen besluit alsnog te herzien. Dat past juist in het presbyteriaal-synodale kerkstelsel. Het recht van appel en revisie berust immers op het beginsel: ‘Boven alle macht van kerkelijke vergadering staat Gods Woord.’

 

Uitleg naar artikel 31 K.O.

En dit laatste betekent dat de revisieverzoeken mede aan de hand van artikel 31 K.O. zullen moeten worden uitgelegd. Deze zogenaamde hermeneutiek van het kerkrecht brengt met zich mee dat, bij de beoordeling van de revisieverzoeken, niet alleen van belang is of de argumenten in de revisieverzoeken aantonen dat het besluit waarvan revisie wordt gevraagd in strijd is met Gods Woord, maar óók of het meerderheidsbesluit niet in strijd is met de belijdenis van de kerk of de kerkorde. Nu er een groot aantal revisieverzoeken zijn ingediend bij de generale synode, is het bij uitstek ongepast om dan bij voorbaat te willen vasthouden aan het meerderheidsbesluit en zijn onontkoombaarheid daarvan. Het getuigt van geestelijke hoogmoed en vooringenomenheid, die farizees aandoet. Het punt in geschil is namelijk niet zozeer dat het meerderheidsbesluit apert in strijd met Gods Woord is, maar dat het besluit een bepaalde interpretatie van Gods Woord dwingend wil opleggen aan het hele kerkverband, terwijl die interpretatie bij een significant deel van het kerkverband op grote bezwaren stuit. En juist daarmee is het meerderheidsbesluit in strijd met het belijden van de kerken en de kerkorde althans staat daarmee op gespannen voet. Immers, artikel 31 K.O. is er nu juist voor bedoeld om bezwaarden niet tegen hun geweten in te binden aan kerkelijke besluiten. En die toets gaat verder dan enkel de vraag of het meerderheidsbesluit inhoudelijk in strijd met Gods Woord is; want ook een meerderheidsbesluit dat inhoudelijk niet in strijd met Gods Woord is, kan om andere redenen toch in strijd zijn met artikel 31 K.O.. 

 

De belijdenis

Dat is onder meer het geval als dat besluit dwingend wordt opgelegd aan kerken die een andere interpretatie hebben van Gods Woord over het openstellen van de ambten. Er is ook al herhaalde malen op geattendeerd dat een besluit dat in strijd is met de belijdenis van de kerken geen rechtsgeldig besluit kan zijn. In dat kader is het van belang dat de Nederlandse geloofsbelijdenis in artikel 7 uitspreekt dat de kerken alles verwerpen wat niet overeenkomt  met de Bijbel. Let wel: dus niet alles wordt verworpen wat in strijd is met een kerkelijk besluit, maar uitsluitend wat niet overeenstemt met de Bijbel. Verder maakt artikel 7 NGB duidelijk dat het kerkrecht of kerkelijke besluiten niet gelijkgesteld mogen worden aan de Bijbel. De uitspraak van de vorige synode dat het besluit van 1998 ten aanzien van vrouw en ambt op dit moment voldoende grond is om de houdbaarheid van te bevestigen als uitgangspunt van onze kerkelijke praktijk, is op zichzelf geen absolute uitspraak. Door een uitspraak, die met zoveel voorzichtigheid en voorbehoud is omgeven, zoals: ‘op dit moment’ en voldoende grond, te verheffen tot een uitspraak die het minderheidsstandpunt uitsluit, is in strijd met artikel 7 NGB. Dat het meerderheidsstandpunt ook uitspreekt dat het minderheidsstandpunt niet valide is voegt weinig gewicht toe; dat de meerderheid van de generale synode het minderheidsstandpunt ‘niet valide’ vindt, is namelijk simpelweg niet hetzelfde als dat zij in strijd is met de Bijbel. Juist dat gegeven brengt met zich mee dat een meerderheidsbesluit, dat geen enkele rekening houdt met een minderheidsopvatting die niet in strijd is met Gods Woord, in strijd is met artikel 7 NGB. Immers, de kerken verwerpen met hun meerderheidsbesluit zonder enig voorbehoud het minderheidsstandpunt. Dat brengt met zich mee dat het meerderheidsbesluit wordt gelijkgesteld wordt aan de Bijbel, omdat er immers geen enkele ruimte meer is voor het minderheidsstandpunt dat niet in strijd is met de Bijbel. Niet alleen artikel 7 NGB is in het geding, maar ook artikel 32 NGB. Doordat de generale synode een besluit heeft genomen dat het Bijbelse minderheidsstandpunt volledig uitsluit, wordt op voorstanders van dat minderheidsstandpunt dwang uitgeoefend over hun geweten. Het meerderheidsbesluit sluit immers het minderheidsbesluit categorisch uit en daarmee wordt het geweten van de minderheid aan het meerderheidsbesluit gebonden. Artikel 32 NGB verlangt daarom van de minderheid om de gelijkstelling van het meerderheidsstandpunt te verwerpen; bovendien belijden alle kerken dat zij alleen regels, bijvoorbeeld regels over het openstellen van de ambten, te aanvaarden die de saamhorigheid, eenheid en de gehoorzaamheid aan God versterken of in stand houden. Het is evident dat het huidige meerderheidsbesluit zeker niet de saamhorigheid, eenheid en de gehoorzaamheid aan God versterkt of in stand houdt.

 

Kerkorde voor verdraagzaamheid

Daarmee staat vast dat het standpunt, dat het onontkoombaar is om de revisieverzoeken af te wijzen en het bestaande meerderheidsbesluit te handhaven, dat het Beraad, maar ook Bewaar het Pand, en hun sympathisanten, te pas en te onpas uitdragen, simpelweg in strijd is met artikel 31 K.O. Dan kan het Beraad zich wel beklagen over kerken die ambten openstellen, zelfs vrouwelijke voorgangers uitnodigen, maar wat deze kerken doen, is niet in strijd met het presbyteriaal-synodale kerkstelsel. Immers, kerken mogen geen besluiten aanvaarden die gelijkgesteld worden aan de Bijbel en dwang uitoefenen over hun geweten. Het niet willen aanvaarden van het meerderheidsbesluit is het directe gevolg van een niet rechtsgeldig besluit zijnde een besluit dat in strijd is met de belijdenis van de kerken en de kerkorde. En daarom is het, in de eigen woorden van het Beraad, beschamend en verbijsterend dat het Beraad er telkens bewust aan voorbijgaat dat kerkelijke besluiten niet alleen moeten overeenstemmen met Gods Woord, maar ook met de belijdenis van de kerken en de kerkorde. Door dat stelselmatig en bewust te negeren, wordt de achterban van het Beraad op het verkeerde been gezet, kerken die ambten openstellen in een kwaad daglicht gesteld; door zelf te claimen dat hun opvatting gelijk is aan Gods Woord, forceren zij mogelijk een kerkbreuk die onverantwoord is. En dat is niet langer verontschuldigbaar, omdat vanuit de breedte van de kerken wordt gepleit om kwesties als vrouw en ambt aan de vrijheid van de kerken over te laten. Juist de kerkorde biedt ruimte voor deze verdraagzaamheid; doordat zij vereist dat besluiten aan bepaalde kwaliteiten moeten voldoen; daardoor zullen kerkelijke vergaderingen zich niet alleen telkens moeten afvragen of besluiten overeenstemmen met Gods Woord, maar ook of dat besluiten andere Bijbelse opvattingen daarmee niet uitsluiten. Dat ligt ook min of meer besloten in de eis van eenparigheid van besluitvorming. Dat bevestigt dat kerkrecht vredesrecht is, de kerkorde er is om de vrede in de kerken te bewerkstelligen en niet om verdeeldheid te zaaien. En daarmee sluit ook het kerkrecht, en meer in het bijzonder de kerkorde, aan op de Bijbel. 

 

Bidden om liefde

Daarom is te hopen dat de afgevaardigden van de generale synode de revisieverzoeken niet alleen beoordelen of er argumenten zijn waarom het meerderheidsbesluit in strijd zou zijn met de Bijbel, maar ook of er argumenten zijn waaruit blijkt dat sprake is van strijd met de belijdenis en de kerkorde. Dat is namelijk medebepalend voor de beoordeling van de revisieverzoeken. Voorwaarde voor die beoordeling is de liefde; liefde tot God en liefde tot elkaar. Het bidden om wijsheid wordt met het Beraad gedeeld, zeker, maar bovenal mogen de kerken met Paulus meebidden dat de liefde tot de Heer van de kerk en de onderlinge liefde steeds meer aan inzicht en fijnzinnigheid winnen, zodat de afgevaardigden kunnen onderscheiden waar het op aankomt. Als synode afgevaardigden hun taak vanuit die liefde doen, dan dienen zij de vrede in de kerken en dat stemt overeen met de bedoeling van het kerkrecht, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede!

 

 

Bidden om liefde

Bidden om liefde

Op zijn website blijft het Christelijk Gereformeerd Beraad er maar op hameren dat het ongewenst en ongepast zou zijn als de generale synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken onontkoombare besluiten voor zich uit zou schuiven. Daardoor zou, zo wordt gesuggereerd, het  presbyteriaal-synodale stelsel alsmaar verder worden uitgehold door eigenwillig denken en handelen. Hoewel het artikel het niet met zoveel woorden zegt, wordt, naar mag worden aangenomen, gedoeld op het handhaven van de synodale uitspraak dat ambten niet openstaan voor vrouwen. Deze week zullen de revisieverzoeken over die uitspraak worden behandeld.

 

Niet begrijpen, niet willen begrijpen

De uitspraken van het Beraad geven aan dat het Beraad het presbyteriaal-synodale stelsel niet begrijpt of misschien zelfs niet wil begrijpen. In beide gevallen is dat verwijtbaar; als het stelsel niet goed begrepen wordt, is het beter om zich te onthouden van uitspraken over de onontkoombaarheid van besluiten. Als de uitspraken zijn gedaan uit onwil om het kerkstelsel te begrijpen, worden lezers van het artikel bewust op het verkeerde been gezet. En in geen van beide gevallen draagt het bij aan het bewaren van de eenheid en de vrede binnen de kerken. En dat wordt ook niet anders door het artikel af te sluiten met vrome woorden. De kwestie van vrouw en ambt raakt namelijk aan de vrijheid van exegese binnen het kerkverband. Als komende week de revisieverzoeken over vrouw en ambt worden behandeld, ligt het dan ook voor de hand om deze revisieverzoeken op hun eigen merites te beoordelen. Dat wil zeggen: de revisieverzoeken moeten niet worden vergeleken met het meerderheidsbesluit dat de generale synode heeft genomen over vrouw en ambt, maar zij moeten worden beoordeeld of zij, op zichzelf, deugdelijke argumenten geven die reden zijn om het genomen besluit alsnog te herzien. Dat past juist in het presbyteriaal-synodale kerkstelsel. Het recht van appel en revisie berust immers op het beginsel: ‘Boven alle macht van kerkelijke vergadering staat Gods Woord.’

 

Uitleg naar artikel 31 K.O.

En dit laatste betekent dat de revisieverzoeken mede aan de hand van artikel 31 K.O. zullen moeten worden uitgelegd. Deze zogenaamde hermeneutiek van het kerkrecht brengt met zich mee dat, bij de beoordeling van de revisieverzoeken, niet alleen van belang is of de argumenten in de revisieverzoeken aantonen dat het besluit waarvan revisie wordt gevraagd in strijd is met Gods Woord, maar óók of het meerderheidsbesluit niet in strijd is met de belijdenis van de kerk of de kerkorde. Nu er een groot aantal revisieverzoeken zijn ingediend bij de generale synode, is het bij uitstek ongepast om dan bij voorbaat te willen vasthouden aan het meerderheidsbesluit en zijn onontkoombaarheid daarvan. Het getuigt van geestelijke hoogmoed en vooringenomenheid, die farizees aandoet. Het punt in geschil is namelijk niet zozeer dat het meerderheidsbesluit apert in strijd met Gods Woord is, maar dat het besluit een bepaalde interpretatie van Gods Woord dwingend wil opleggen aan het hele kerkverband, terwijl die interpretatie bij een significant deel van het kerkverband op grote bezwaren stuit. En juist daarmee is het meerderheidsbesluit in strijd met het belijden van de kerken en de kerkorde althans staat daarmee op gespannen voet. Immers, artikel 31 K.O. is er nu juist voor bedoeld om bezwaarden niet tegen hun geweten in te binden aan kerkelijke besluiten. En die toets gaat verder dan enkel de vraag of het meerderheidsbesluit inhoudelijk in strijd met Gods Woord is; want ook een meerderheidsbesluit dat inhoudelijk niet in strijd met Gods Woord is, kan om andere redenen toch in strijd zijn met artikel 31 K.O.. 

 

De belijdenis

Dat is onder meer het geval als dat besluit dwingend wordt opgelegd aan kerken die een andere interpretatie hebben van Gods Woord over het openstellen van de ambten. Er is ook al herhaalde malen op geattendeerd dat een besluit dat in strijd is met de belijdenis van de kerken geen rechtsgeldig besluit kan zijn. In dat kader is het van belang dat de Nederlandse geloofsbelijdenis in artikel 7 uitspreekt dat de kerken alles verwerpen wat niet overeenkomt  met de Bijbel. Let wel: dus niet alles wordt verworpen wat in strijd is met een kerkelijk besluit, maar uitsluitend wat niet overeenstemt met de Bijbel. Verder maakt artikel 7 NGB duidelijk dat het kerkrecht of kerkelijke besluiten niet gelijkgesteld mogen worden aan de Bijbel. De uitspraak van de vorige synode dat het besluit van 1998 ten aanzien van vrouw en ambt op dit moment voldoende grond is om de houdbaarheid van te bevestigen als uitgangspunt van onze kerkelijke praktijk, is op zichzelf geen absolute uitspraak. Door een uitspraak, die met zoveel voorzichtigheid en voorbehoud is omgeven, zoals: ‘op dit moment’ en voldoende grond, te verheffen tot een uitspraak die het minderheidsstandpunt uitsluit, is in strijd met artikel 7 NGB. Dat het meerderheidsstandpunt ook uitspreekt dat het minderheidsstandpunt niet valide is voegt weinig gewicht toe; dat de meerderheid van de generale synode het minderheidsstandpunt ‘niet valide’ vindt, is namelijk simpelweg niet hetzelfde als dat zij in strijd is met de Bijbel. Juist dat gegeven brengt met zich mee dat een meerderheidsbesluit, dat geen enkele rekening houdt met een minderheidsopvatting die niet in strijd is met Gods Woord, in strijd is met artikel 7 NGB. Immers, de kerken verwerpen met hun meerderheidsbesluit zonder enig voorbehoud het minderheidsstandpunt. Dat brengt met zich mee dat het meerderheidsbesluit wordt gelijkgesteld wordt aan de Bijbel, omdat er immers geen enkele ruimte meer is voor het minderheidsstandpunt dat niet in strijd is met de Bijbel. Niet alleen artikel 7 NGB is in het geding, maar ook artikel 32 NGB. Doordat de generale synode een besluit heeft genomen dat het Bijbelse minderheidsstandpunt volledig uitsluit, wordt op voorstanders van dat minderheidsstandpunt dwang uitgeoefend over hun geweten. Het meerderheidsbesluit sluit immers het minderheidsbesluit categorisch uit en daarmee wordt het geweten van de minderheid aan het meerderheidsbesluit gebonden. Artikel 32 NGB verlangt daarom van de minderheid om de gelijkstelling van het meerderheidsstandpunt te verwerpen; bovendien belijden alle kerken dat zij alleen regels, bijvoorbeeld regels over het openstellen van de ambten, te aanvaarden die de saamhorigheid, eenheid en de gehoorzaamheid aan God versterken of in stand houden. Het is evident dat het huidige meerderheidsbesluit zeker niet de saamhorigheid, eenheid en de gehoorzaamheid aan God versterkt of in stand houdt.

 

Kerkorde voor verdraagzaamheid

Daarmee staat vast dat het standpunt, dat het onontkoombaar is om de revisieverzoeken af te wijzen en het bestaande meerderheidsbesluit te handhaven, dat het Beraad, maar ook Bewaar het Pand, en hun sympathisanten, te pas en te onpas uitdragen, simpelweg in strijd is met artikel 31 K.O. Dan kan het Beraad zich wel beklagen over kerken die ambten openstellen, zelfs vrouwelijke voorgangers uitnodigen, maar wat deze kerken doen, is niet in strijd met het presbyteriaal-synodale kerkstelsel. Immers, kerken mogen geen besluiten aanvaarden die gelijkgesteld worden aan de Bijbel en dwang uitoefenen over hun geweten. Het niet willen aanvaarden van het meerderheidsbesluit is het directe gevolg van een niet rechtsgeldig besluit zijnde een besluit dat in strijd is met de belijdenis van de kerken en de kerkorde. En daarom is het, in de eigen woorden van het Beraad, beschamend en verbijsterend dat het Beraad er telkens bewust aan voorbijgaat dat kerkelijke besluiten niet alleen moeten overeenstemmen met Gods Woord, maar ook met de belijdenis van de kerken en de kerkorde. Door dat stelselmatig en bewust te negeren, wordt de achterban van het Beraad op het verkeerde been gezet, kerken die ambten openstellen in een kwaad daglicht gesteld; door zelf te claimen dat hun opvatting gelijk is aan Gods Woord, forceren zij mogelijk een kerkbreuk die onverantwoord is. En dat is niet langer verontschuldigbaar, omdat vanuit de breedte van de kerken wordt gepleit om kwesties als vrouw en ambt aan de vrijheid van de kerken over te laten. Juist de kerkorde biedt ruimte voor deze verdraagzaamheid; doordat zij vereist dat besluiten aan bepaalde kwaliteiten moeten voldoen; daardoor zullen kerkelijke vergaderingen zich niet alleen telkens moeten afvragen of besluiten overeenstemmen met Gods Woord, maar ook of dat besluiten andere Bijbelse opvattingen daarmee niet uitsluiten. Dat ligt ook min of meer besloten in de eis van eenparigheid van besluitvorming. Dat bevestigt dat kerkrecht vredesrecht is, de kerkorde er is om de vrede in de kerken te bewerkstelligen en niet om verdeeldheid te zaaien. En daarmee sluit ook het kerkrecht, en meer in het bijzonder de kerkorde, aan op de Bijbel. 

 

Bidden om liefde

Daarom is te hopen dat de afgevaardigden van de generale synode de revisieverzoeken niet alleen beoordelen of er argumenten zijn waarom het meerderheidsbesluit in strijd zou zijn met de Bijbel, maar ook of er argumenten zijn waaruit blijkt dat sprake is van strijd met de belijdenis en de kerkorde. Dat is namelijk medebepalend voor de beoordeling van de revisieverzoeken. Voorwaarde voor die beoordeling is de liefde; liefde tot God en liefde tot elkaar. Het bidden om wijsheid wordt met het Beraad gedeeld, zeker, maar bovenal mogen de kerken met Paulus meebidden dat de liefde tot de Heer van de kerk en de onderlinge liefde steeds meer aan inzicht en fijnzinnigheid winnen, zodat de afgevaardigden kunnen onderscheiden waar het op aankomt. Als synode afgevaardigden hun taak vanuit die liefde doen, dan dienen zij de vrede in de kerken en dat stemt overeen met de bedoeling van het kerkrecht, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede!

 

 

Bidden om liefde

Bidden om liefde

Op zijn website blijft het Christelijk Gereformeerd Beraad er maar op hameren dat het ongewenst en ongepast zou zijn als de generale synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken onontkoombare besluiten voor zich uit zou schuiven. Daardoor zou, zo wordt gesuggereerd, het  presbyteriaal-synodale stelsel alsmaar verder worden uitgehold door eigenwillig denken en handelen. Hoewel het artikel het niet met zoveel woorden zegt, wordt, naar mag worden aangenomen, gedoeld op het handhaven van de synodale uitspraak dat ambten niet openstaan voor vrouwen. Deze week zullen de revisieverzoeken over die uitspraak worden behandeld.

 

Niet begrijpen, niet willen begrijpen

De uitspraken van het Beraad geven aan dat het Beraad het presbyteriaal-synodale stelsel niet begrijpt of misschien zelfs niet wil begrijpen. In beide gevallen is dat verwijtbaar; als het stelsel niet goed begrepen wordt, is het beter om zich te onthouden van uitspraken over de onontkoombaarheid van besluiten. Als de uitspraken zijn gedaan uit onwil om het kerkstelsel te begrijpen, worden lezers van het artikel bewust op het verkeerde been gezet. En in geen van beide gevallen draagt het bij aan het bewaren van de eenheid en de vrede binnen de kerken. En dat wordt ook niet anders door het artikel af te sluiten met vrome woorden. De kwestie van vrouw en ambt raakt namelijk aan de vrijheid van exegese binnen het kerkverband. Als komende week de revisieverzoeken over vrouw en ambt worden behandeld, ligt het dan ook voor de hand om deze revisieverzoeken op hun eigen merites te beoordelen. Dat wil zeggen: de revisieverzoeken moeten niet worden vergeleken met het meerderheidsbesluit dat de generale synode heeft genomen over vrouw en ambt, maar zij moeten worden beoordeeld of zij, op zichzelf, deugdelijke argumenten geven die reden zijn om het genomen besluit alsnog te herzien. Dat past juist in het presbyteriaal-synodale kerkstelsel. Het recht van appel en revisie berust immers op het beginsel: ‘Boven alle macht van kerkelijke vergadering staat Gods Woord.’

 

Uitleg naar artikel 31 K.O.

En dit laatste betekent dat de revisieverzoeken mede aan de hand van artikel 31 K.O. zullen moeten worden uitgelegd. Deze zogenaamde hermeneutiek van het kerkrecht brengt met zich mee dat, bij de beoordeling van de revisieverzoeken, niet alleen van belang is of de argumenten in de revisieverzoeken aantonen dat het besluit waarvan revisie wordt gevraagd in strijd is met Gods Woord, maar óók of het meerderheidsbesluit niet in strijd is met de belijdenis van de kerk of de kerkorde. Nu er een groot aantal revisieverzoeken zijn ingediend bij de generale synode, is het bij uitstek ongepast om dan bij voorbaat te willen vasthouden aan het meerderheidsbesluit en zijn onontkoombaarheid daarvan. Het getuigt van geestelijke hoogmoed en vooringenomenheid, die farizees aandoet. Het punt in geschil is namelijk niet zozeer dat het meerderheidsbesluit apert in strijd met Gods Woord is, maar dat het besluit een bepaalde interpretatie van Gods Woord dwingend wil opleggen aan het hele kerkverband, terwijl die interpretatie bij een significant deel van het kerkverband op grote bezwaren stuit. En juist daarmee is het meerderheidsbesluit in strijd met het belijden van de kerken en de kerkorde althans staat daarmee op gespannen voet. Immers, artikel 31 K.O. is er nu juist voor bedoeld om bezwaarden niet tegen hun geweten in te binden aan kerkelijke besluiten. En die toets gaat verder dan enkel de vraag of het meerderheidsbesluit inhoudelijk in strijd met Gods Woord is; want ook een meerderheidsbesluit dat inhoudelijk niet in strijd met Gods Woord is, kan om andere redenen toch in strijd zijn met artikel 31 K.O.. 

 

De belijdenis

Dat is onder meer het geval als dat besluit dwingend wordt opgelegd aan kerken die een andere interpretatie hebben van Gods Woord over het openstellen van de ambten. Er is ook al herhaalde malen op geattendeerd dat een besluit dat in strijd is met de belijdenis van de kerken geen rechtsgeldig besluit kan zijn. In dat kader is het van belang dat de Nederlandse geloofsbelijdenis in artikel 7 uitspreekt dat de kerken alles verwerpen wat niet overeenkomt  met de Bijbel. Let wel: dus niet alles wordt verworpen wat in strijd is met een kerkelijk besluit, maar uitsluitend wat niet overeenstemt met de Bijbel. Verder maakt artikel 7 NGB duidelijk dat het kerkrecht of kerkelijke besluiten niet gelijkgesteld mogen worden aan de Bijbel. De uitspraak van de vorige synode dat het besluit van 1998 ten aanzien van vrouw en ambt op dit moment voldoende grond is om de houdbaarheid van te bevestigen als uitgangspunt van onze kerkelijke praktijk, is op zichzelf geen absolute uitspraak. Door een uitspraak, die met zoveel voorzichtigheid en voorbehoud is omgeven, zoals: ‘op dit moment’ en voldoende grond, te verheffen tot een uitspraak die het minderheidsstandpunt uitsluit, is in strijd met artikel 7 NGB. Dat het meerderheidsstandpunt ook uitspreekt dat het minderheidsstandpunt niet valide is voegt weinig gewicht toe; dat de meerderheid van de generale synode het minderheidsstandpunt ‘niet valide’ vindt, is namelijk simpelweg niet hetzelfde als dat zij in strijd is met de Bijbel. Juist dat gegeven brengt met zich mee dat een meerderheidsbesluit, dat geen enkele rekening houdt met een minderheidsopvatting die niet in strijd is met Gods Woord, in strijd is met artikel 7 NGB. Immers, de kerken verwerpen met hun meerderheidsbesluit zonder enig voorbehoud het minderheidsstandpunt. Dat brengt met zich mee dat het meerderheidsbesluit wordt gelijkgesteld wordt aan de Bijbel, omdat er immers geen enkele ruimte meer is voor het minderheidsstandpunt dat niet in strijd is met de Bijbel. Niet alleen artikel 7 NGB is in het geding, maar ook artikel 32 NGB. Doordat de generale synode een besluit heeft genomen dat het Bijbelse minderheidsstandpunt volledig uitsluit, wordt op voorstanders van dat minderheidsstandpunt dwang uitgeoefend over hun geweten. Het meerderheidsbesluit sluit immers het minderheidsbesluit categorisch uit en daarmee wordt het geweten van de minderheid aan het meerderheidsbesluit gebonden. Artikel 32 NGB verlangt daarom van de minderheid om de gelijkstelling van het meerderheidsstandpunt te verwerpen; bovendien belijden alle kerken dat zij alleen regels, bijvoorbeeld regels over het openstellen van de ambten, te aanvaarden die de saamhorigheid, eenheid en de gehoorzaamheid aan God versterken of in stand houden. Het is evident dat het huidige meerderheidsbesluit zeker niet de saamhorigheid, eenheid en de gehoorzaamheid aan God versterkt of in stand houdt.

 

Kerkorde voor verdraagzaamheid

Daarmee staat vast dat het standpunt, dat het onontkoombaar is om de revisieverzoeken af te wijzen en het bestaande meerderheidsbesluit te handhaven, dat het Beraad, maar ook Bewaar het Pand, en hun sympathisanten, te pas en te onpas uitdragen, simpelweg in strijd is met artikel 31 K.O. Dan kan het Beraad zich wel beklagen over kerken die ambten openstellen, zelfs vrouwelijke voorgangers uitnodigen, maar wat deze kerken doen, is niet in strijd met het presbyteriaal-synodale kerkstelsel. Immers, kerken mogen geen besluiten aanvaarden die gelijkgesteld worden aan de Bijbel en dwang uitoefenen over hun geweten. Het niet willen aanvaarden van het meerderheidsbesluit is het directe gevolg van een niet rechtsgeldig besluit zijnde een besluit dat in strijd is met de belijdenis van de kerken en de kerkorde. En daarom is het, in de eigen woorden van het Beraad, beschamend en verbijsterend dat het Beraad er telkens bewust aan voorbijgaat dat kerkelijke besluiten niet alleen moeten overeenstemmen met Gods Woord, maar ook met de belijdenis van de kerken en de kerkorde. Door dat stelselmatig en bewust te negeren, wordt de achterban van het Beraad op het verkeerde been gezet, kerken die ambten openstellen in een kwaad daglicht gesteld; door zelf te claimen dat hun opvatting gelijk is aan Gods Woord, forceren zij mogelijk een kerkbreuk die onverantwoord is. En dat is niet langer verontschuldigbaar, omdat vanuit de breedte van de kerken wordt gepleit om kwesties als vrouw en ambt aan de vrijheid van de kerken over te laten. Juist de kerkorde biedt ruimte voor deze verdraagzaamheid; doordat zij vereist dat besluiten aan bepaalde kwaliteiten moeten voldoen; daardoor zullen kerkelijke vergaderingen zich niet alleen telkens moeten afvragen of besluiten overeenstemmen met Gods Woord, maar ook of dat besluiten andere Bijbelse opvattingen daarmee niet uitsluiten. Dat ligt ook min of meer besloten in de eis van eenparigheid van besluitvorming. Dat bevestigt dat kerkrecht vredesrecht is, de kerkorde er is om de vrede in de kerken te bewerkstelligen en niet om verdeeldheid te zaaien. En daarmee sluit ook het kerkrecht, en meer in het bijzonder de kerkorde, aan op de Bijbel. 

 

Bidden om liefde

Daarom is te hopen dat de afgevaardigden van de generale synode de revisieverzoeken niet alleen beoordelen of er argumenten zijn waarom het meerderheidsbesluit in strijd zou zijn met de Bijbel, maar ook of er argumenten zijn waaruit blijkt dat sprake is van strijd met de belijdenis en de kerkorde. Dat is namelijk medebepalend voor de beoordeling van de revisieverzoeken. Voorwaarde voor die beoordeling is de liefde; liefde tot God en liefde tot elkaar. Het bidden om wijsheid wordt met het Beraad gedeeld, zeker, maar bovenal mogen de kerken met Paulus meebidden dat de liefde tot de Heer van de kerk en de onderlinge liefde steeds meer aan inzicht en fijnzinnigheid winnen, zodat de afgevaardigden kunnen onderscheiden waar het op aankomt. Als synode afgevaardigden hun taak vanuit die liefde doen, dan dienen zij de vrede in de kerken en dat stemt overeen met de bedoeling van het kerkrecht, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede!

 

 

Bidden om liefde

Bidden om liefde

Op zijn website blijft het Christelijk Gereformeerd Beraad er maar op hameren dat het ongewenst en ongepast zou zijn als de generale synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken onontkoombare besluiten voor zich uit zou schuiven. Daardoor zou, zo wordt gesuggereerd, het  presbyteriaal-synodale stelsel alsmaar verder worden uitgehold door eigenwillig denken en handelen. Hoewel het artikel het niet met zoveel woorden zegt, wordt, naar mag worden aangenomen, gedoeld op het handhaven van de synodale uitspraak dat ambten niet openstaan voor vrouwen. Deze week zullen de revisieverzoeken over die uitspraak worden behandeld.

 

Niet begrijpen, niet willen begrijpen

De uitspraken van het Beraad geven aan dat het Beraad het presbyteriaal-synodale stelsel niet begrijpt of misschien zelfs niet wil begrijpen. In beide gevallen is dat verwijtbaar; als het stelsel niet goed begrepen wordt, is het beter om zich te onthouden van uitspraken over de onontkoombaarheid van besluiten. Als de uitspraken zijn gedaan uit onwil om het kerkstelsel te begrijpen, worden lezers van het artikel bewust op het verkeerde been gezet. En in geen van beide gevallen draagt het bij aan het bewaren van de eenheid en de vrede binnen de kerken. En dat wordt ook niet anders door het artikel af te sluiten met vrome woorden. De kwestie van vrouw en ambt raakt namelijk aan de vrijheid van exegese binnen het kerkverband. Als komende week de revisieverzoeken over vrouw en ambt worden behandeld, ligt het dan ook voor de hand om deze revisieverzoeken op hun eigen merites te beoordelen. Dat wil zeggen: de revisieverzoeken moeten niet worden vergeleken met het meerderheidsbesluit dat de generale synode heeft genomen over vrouw en ambt, maar zij moeten worden beoordeeld of zij, op zichzelf, deugdelijke argumenten geven die reden zijn om het genomen besluit alsnog te herzien. Dat past juist in het presbyteriaal-synodale kerkstelsel. Het recht van appel en revisie berust immers op het beginsel: ‘Boven alle macht van kerkelijke vergadering staat Gods Woord.’

 

Uitleg naar artikel 31 K.O.

En dit laatste betekent dat de revisieverzoeken mede aan de hand van artikel 31 K.O. zullen moeten worden uitgelegd. Deze zogenaamde hermeneutiek van het kerkrecht brengt met zich mee dat, bij de beoordeling van de revisieverzoeken, niet alleen van belang is of de argumenten in de revisieverzoeken aantonen dat het besluit waarvan revisie wordt gevraagd in strijd is met Gods Woord, maar óók of het meerderheidsbesluit niet in strijd is met de belijdenis van de kerk of de kerkorde. Nu er een groot aantal revisieverzoeken zijn ingediend bij de generale synode, is het bij uitstek ongepast om dan bij voorbaat te willen vasthouden aan het meerderheidsbesluit en zijn onontkoombaarheid daarvan. Het getuigt van geestelijke hoogmoed en vooringenomenheid, die farizees aandoet. Het punt in geschil is namelijk niet zozeer dat het meerderheidsbesluit apert in strijd met Gods Woord is, maar dat het besluit een bepaalde interpretatie van Gods Woord dwingend wil opleggen aan het hele kerkverband, terwijl die interpretatie bij een significant deel van het kerkverband op grote bezwaren stuit. En juist daarmee is het meerderheidsbesluit in strijd met het belijden van de kerken en de kerkorde althans staat daarmee op gespannen voet. Immers, artikel 31 K.O. is er nu juist voor bedoeld om bezwaarden niet tegen hun geweten in te binden aan kerkelijke besluiten. En die toets gaat verder dan enkel de vraag of het meerderheidsbesluit inhoudelijk in strijd met Gods Woord is; want ook een meerderheidsbesluit dat inhoudelijk niet in strijd met Gods Woord is, kan om andere redenen toch in strijd zijn met artikel 31 K.O.. 

 

De belijdenis

Dat is onder meer het geval als dat besluit dwingend wordt opgelegd aan kerken die een andere interpretatie hebben van Gods Woord over het openstellen van de ambten. Er is ook al herhaalde malen op geattendeerd dat een besluit dat in strijd is met de belijdenis van de kerken geen rechtsgeldig besluit kan zijn. In dat kader is het van belang dat de Nederlandse geloofsbelijdenis in artikel 7 uitspreekt dat de kerken alles verwerpen wat niet overeenkomt  met de Bijbel. Let wel: dus niet alles wordt verworpen wat in strijd is met een kerkelijk besluit, maar uitsluitend wat niet overeenstemt met de Bijbel. Verder maakt artikel 7 NGB duidelijk dat het kerkrecht of kerkelijke besluiten niet gelijkgesteld mogen worden aan de Bijbel. De uitspraak van de vorige synode dat het besluit van 1998 ten aanzien van vrouw en ambt op dit moment voldoende grond is om de houdbaarheid van te bevestigen als uitgangspunt van onze kerkelijke praktijk, is op zichzelf geen absolute uitspraak. Door een uitspraak, die met zoveel voorzichtigheid en voorbehoud is omgeven, zoals: ‘op dit moment’ en voldoende grond, te verheffen tot een uitspraak die het minderheidsstandpunt uitsluit, is in strijd met artikel 7 NGB. Dat het meerderheidsstandpunt ook uitspreekt dat het minderheidsstandpunt niet valide is voegt weinig gewicht toe; dat de meerderheid van de generale synode het minderheidsstandpunt ‘niet valide’ vindt, is namelijk simpelweg niet hetzelfde als dat zij in strijd is met de Bijbel. Juist dat gegeven brengt met zich mee dat een meerderheidsbesluit, dat geen enkele rekening houdt met een minderheidsopvatting die niet in strijd is met Gods Woord, in strijd is met artikel 7 NGB. Immers, de kerken verwerpen met hun meerderheidsbesluit zonder enig voorbehoud het minderheidsstandpunt. Dat brengt met zich mee dat het meerderheidsbesluit wordt gelijkgesteld wordt aan de Bijbel, omdat er immers geen enkele ruimte meer is voor het minderheidsstandpunt dat niet in strijd is met de Bijbel. Niet alleen artikel 7 NGB is in het geding, maar ook artikel 32 NGB. Doordat de generale synode een besluit heeft genomen dat het Bijbelse minderheidsstandpunt volledig uitsluit, wordt op voorstanders van dat minderheidsstandpunt dwang uitgeoefend over hun geweten. Het meerderheidsbesluit sluit immers het minderheidsbesluit categorisch uit en daarmee wordt het geweten van de minderheid aan het meerderheidsbesluit gebonden. Artikel 32 NGB verlangt daarom van de minderheid om de gelijkstelling van het meerderheidsstandpunt te verwerpen; bovendien belijden alle kerken dat zij alleen regels, bijvoorbeeld regels over het openstellen van de ambten, te aanvaarden die de saamhorigheid, eenheid en de gehoorzaamheid aan God versterken of in stand houden. Het is evident dat het huidige meerderheidsbesluit zeker niet de saamhorigheid, eenheid en de gehoorzaamheid aan God versterkt of in stand houdt.

 

Kerkorde voor verdraagzaamheid

Daarmee staat vast dat het standpunt, dat het onontkoombaar is om de revisieverzoeken af te wijzen en het bestaande meerderheidsbesluit te handhaven, dat het Beraad, maar ook Bewaar het Pand, en hun sympathisanten, te pas en te onpas uitdragen, simpelweg in strijd is met artikel 31 K.O. Dan kan het Beraad zich wel beklagen over kerken die ambten openstellen, zelfs vrouwelijke voorgangers uitnodigen, maar wat deze kerken doen, is niet in strijd met het presbyteriaal-synodale kerkstelsel. Immers, kerken mogen geen besluiten aanvaarden die gelijkgesteld worden aan de Bijbel en dwang uitoefenen over hun geweten. Het niet willen aanvaarden van het meerderheidsbesluit is het directe gevolg van een niet rechtsgeldig besluit zijnde een besluit dat in strijd is met de belijdenis van de kerken en de kerkorde. En daarom is het, in de eigen woorden van het Beraad, beschamend en verbijsterend dat het Beraad er telkens bewust aan voorbijgaat dat kerkelijke besluiten niet alleen moeten overeenstemmen met Gods Woord, maar ook met de belijdenis van de kerken en de kerkorde. Door dat stelselmatig en bewust te negeren, wordt de achterban van het Beraad op het verkeerde been gezet, kerken die ambten openstellen in een kwaad daglicht gesteld; door zelf te claimen dat hun opvatting gelijk is aan Gods Woord, forceren zij mogelijk een kerkbreuk die onverantwoord is. En dat is niet langer verontschuldigbaar, omdat vanuit de breedte van de kerken wordt gepleit om kwesties als vrouw en ambt aan de vrijheid van de kerken over te laten. Juist de kerkorde biedt ruimte voor deze verdraagzaamheid; doordat zij vereist dat besluiten aan bepaalde kwaliteiten moeten voldoen; daardoor zullen kerkelijke vergaderingen zich niet alleen telkens moeten afvragen of besluiten overeenstemmen met Gods Woord, maar ook of dat besluiten andere Bijbelse opvattingen daarmee niet uitsluiten. Dat ligt ook min of meer besloten in de eis van eenparigheid van besluitvorming. Dat bevestigt dat kerkrecht vredesrecht is, de kerkorde er is om de vrede in de kerken te bewerkstelligen en niet om verdeeldheid te zaaien. En daarmee sluit ook het kerkrecht, en meer in het bijzonder de kerkorde, aan op de Bijbel. 

 

Bidden om liefde

Daarom is te hopen dat de afgevaardigden van de generale synode de revisieverzoeken niet alleen beoordelen of er argumenten zijn waarom het meerderheidsbesluit in strijd zou zijn met de Bijbel, maar ook of er argumenten zijn waaruit blijkt dat sprake is van strijd met de belijdenis en de kerkorde. Dat is namelijk medebepalend voor de beoordeling van de revisieverzoeken. Voorwaarde voor die beoordeling is de liefde; liefde tot God en liefde tot elkaar. Het bidden om wijsheid wordt met het Beraad gedeeld, zeker, maar bovenal mogen de kerken met Paulus meebidden dat de liefde tot de Heer van de kerk en de onderlinge liefde steeds meer aan inzicht en fijnzinnigheid winnen, zodat de afgevaardigden kunnen onderscheiden waar het op aankomt. Als synode afgevaardigden hun taak vanuit die liefde doen, dan dienen zij de vrede in de kerken en dat stemt overeen met de bedoeling van het kerkrecht, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede!

 

 

Bidden om liefde

Bidden om liefde

Op zijn website blijft het Christelijk Gereformeerd Beraad er maar op hameren dat het ongewenst en ongepast zou zijn als de generale synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken onontkoombare besluiten voor zich uit zou schuiven. Daardoor zou, zo wordt gesuggereerd, het  presbyteriaal-synodale stelsel alsmaar verder worden uitgehold door eigenwillig denken en handelen. Hoewel het artikel het niet met zoveel woorden zegt, wordt, naar mag worden aangenomen, gedoeld op het handhaven van de synodale uitspraak dat ambten niet openstaan voor vrouwen. Deze week zullen de revisieverzoeken over die uitspraak worden behandeld.

 

Niet begrijpen, niet willen begrijpen

De uitspraken van het Beraad geven aan dat het Beraad het presbyteriaal-synodale stelsel niet begrijpt of misschien zelfs niet wil begrijpen. In beide gevallen is dat verwijtbaar; als het stelsel niet goed begrepen wordt, is het beter om zich te onthouden van uitspraken over de onontkoombaarheid van besluiten. Als de uitspraken zijn gedaan uit onwil om het kerkstelsel te begrijpen, worden lezers van het artikel bewust op het verkeerde been gezet. En in geen van beide gevallen draagt het bij aan het bewaren van de eenheid en de vrede binnen de kerken. En dat wordt ook niet anders door het artikel af te sluiten met vrome woorden. De kwestie van vrouw en ambt raakt namelijk aan de vrijheid van exegese binnen het kerkverband. Als komende week de revisieverzoeken over vrouw en ambt worden behandeld, ligt het dan ook voor de hand om deze revisieverzoeken op hun eigen merites te beoordelen. Dat wil zeggen: de revisieverzoeken moeten niet worden vergeleken met het meerderheidsbesluit dat de generale synode heeft genomen over vrouw en ambt, maar zij moeten worden beoordeeld of zij, op zichzelf, deugdelijke argumenten geven die reden zijn om het genomen besluit alsnog te herzien. Dat past juist in het presbyteriaal-synodale kerkstelsel. Het recht van appel en revisie berust immers op het beginsel: ‘Boven alle macht van kerkelijke vergadering staat Gods Woord.’

 

Uitleg naar artikel 31 K.O.

En dit laatste betekent dat de revisieverzoeken mede aan de hand van artikel 31 K.O. zullen moeten worden uitgelegd. Deze zogenaamde hermeneutiek van het kerkrecht brengt met zich mee dat, bij de beoordeling van de revisieverzoeken, niet alleen van belang is of de argumenten in de revisieverzoeken aantonen dat het besluit waarvan revisie wordt gevraagd in strijd is met Gods Woord, maar óók of het meerderheidsbesluit niet in strijd is met de belijdenis van de kerk of de kerkorde. Nu er een groot aantal revisieverzoeken zijn ingediend bij de generale synode, is het bij uitstek ongepast om dan bij voorbaat te willen vasthouden aan het meerderheidsbesluit en zijn onontkoombaarheid daarvan. Het getuigt van geestelijke hoogmoed en vooringenomenheid, die farizees aandoet. Het punt in geschil is namelijk niet zozeer dat het meerderheidsbesluit apert in strijd met Gods Woord is, maar dat het besluit een bepaalde interpretatie van Gods Woord dwingend wil opleggen aan het hele kerkverband, terwijl die interpretatie bij een significant deel van het kerkverband op grote bezwaren stuit. En juist daarmee is het meerderheidsbesluit in strijd met het belijden van de kerken en de kerkorde althans staat daarmee op gespannen voet. Immers, artikel 31 K.O. is er nu juist voor bedoeld om bezwaarden niet tegen hun geweten in te binden aan kerkelijke besluiten. En die toets gaat verder dan enkel de vraag of het meerderheidsbesluit inhoudelijk in strijd met Gods Woord is; want ook een meerderheidsbesluit dat inhoudelijk niet in strijd met Gods Woord is, kan om andere redenen toch in strijd zijn met artikel 31 K.O.. 

 

De belijdenis

Dat is onder meer het geval als dat besluit dwingend wordt opgelegd aan kerken die een andere interpretatie hebben van Gods Woord over het openstellen van de ambten. Er is ook al herhaalde malen op geattendeerd dat een besluit dat in strijd is met de belijdenis van de kerken geen rechtsgeldig besluit kan zijn. In dat kader is het van belang dat de Nederlandse geloofsbelijdenis in artikel 7 uitspreekt dat de kerken alles verwerpen wat niet overeenkomt  met de Bijbel. Let wel: dus niet alles wordt verworpen wat in strijd is met een kerkelijk besluit, maar uitsluitend wat niet overeenstemt met de Bijbel. Verder maakt artikel 7 NGB duidelijk dat het kerkrecht of kerkelijke besluiten niet gelijkgesteld mogen worden aan de Bijbel. De uitspraak van de vorige synode dat het besluit van 1998 ten aanzien van vrouw en ambt op dit moment voldoende grond is om de houdbaarheid van te bevestigen als uitgangspunt van onze kerkelijke praktijk, is op zichzelf geen absolute uitspraak. Door een uitspraak, die met zoveel voorzichtigheid en voorbehoud is omgeven, zoals: ‘op dit moment’ en voldoende grond, te verheffen tot een uitspraak die het minderheidsstandpunt uitsluit, is in strijd met artikel 7 NGB. Dat het meerderheidsstandpunt ook uitspreekt dat het minderheidsstandpunt niet valide is voegt weinig gewicht toe; dat de meerderheid van de generale synode het minderheidsstandpunt ‘niet valide’ vindt, is namelijk simpelweg niet hetzelfde als dat zij in strijd is met de Bijbel. Juist dat gegeven brengt met zich mee dat een meerderheidsbesluit, dat geen enkele rekening houdt met een minderheidsopvatting die niet in strijd is met Gods Woord, in strijd is met artikel 7 NGB. Immers, de kerken verwerpen met hun meerderheidsbesluit zonder enig voorbehoud het minderheidsstandpunt. Dat brengt met zich mee dat het meerderheidsbesluit wordt gelijkgesteld wordt aan de Bijbel, omdat er immers geen enkele ruimte meer is voor het minderheidsstandpunt dat niet in strijd is met de Bijbel. Niet alleen artikel 7 NGB is in het geding, maar ook artikel 32 NGB. Doordat de generale synode een besluit heeft genomen dat het Bijbelse minderheidsstandpunt volledig uitsluit, wordt op voorstanders van dat minderheidsstandpunt dwang uitgeoefend over hun geweten. Het meerderheidsbesluit sluit immers het minderheidsbesluit categorisch uit en daarmee wordt het geweten van de minderheid aan het meerderheidsbesluit gebonden. Artikel 32 NGB verlangt daarom van de minderheid om de gelijkstelling van het meerderheidsstandpunt te verwerpen; bovendien belijden alle kerken dat zij alleen regels, bijvoorbeeld regels over het openstellen van de ambten, te aanvaarden die de saamhorigheid, eenheid en de gehoorzaamheid aan God versterken of in stand houden. Het is evident dat het huidige meerderheidsbesluit zeker niet de saamhorigheid, eenheid en de gehoorzaamheid aan God versterkt of in stand houdt.

 

Kerkorde voor verdraagzaamheid

Daarmee staat vast dat het standpunt, dat het onontkoombaar is om de revisieverzoeken af te wijzen en het bestaande meerderheidsbesluit te handhaven, dat het Beraad, maar ook Bewaar het Pand, en hun sympathisanten, te pas en te onpas uitdragen, simpelweg in strijd is met artikel 31 K.O. Dan kan het Beraad zich wel beklagen over kerken die ambten openstellen, zelfs vrouwelijke voorgangers uitnodigen, maar wat deze kerken doen, is niet in strijd met het presbyteriaal-synodale kerkstelsel. Immers, kerken mogen geen besluiten aanvaarden die gelijkgesteld worden aan de Bijbel en dwang uitoefenen over hun geweten. Het niet willen aanvaarden van het meerderheidsbesluit is het directe gevolg van een niet rechtsgeldig besluit zijnde een besluit dat in strijd is met de belijdenis van de kerken en de kerkorde. En daarom is het, in de eigen woorden van het Beraad, beschamend en verbijsterend dat het Beraad er telkens bewust aan voorbijgaat dat kerkelijke besluiten niet alleen moeten overeenstemmen met Gods Woord, maar ook met de belijdenis van de kerken en de kerkorde. Door dat stelselmatig en bewust te negeren, wordt de achterban van het Beraad op het verkeerde been gezet, kerken die ambten openstellen in een kwaad daglicht gesteld; door zelf te claimen dat hun opvatting gelijk is aan Gods Woord, forceren zij mogelijk een kerkbreuk die onverantwoord is. En dat is niet langer verontschuldigbaar, omdat vanuit de breedte van de kerken wordt gepleit om kwesties als vrouw en ambt aan de vrijheid van de kerken over te laten. Juist de kerkorde biedt ruimte voor deze verdraagzaamheid; doordat zij vereist dat besluiten aan bepaalde kwaliteiten moeten voldoen; daardoor zullen kerkelijke vergaderingen zich niet alleen telkens moeten afvragen of besluiten overeenstemmen met Gods Woord, maar ook of dat besluiten andere Bijbelse opvattingen daarmee niet uitsluiten. Dat ligt ook min of meer besloten in de eis van eenparigheid van besluitvorming. Dat bevestigt dat kerkrecht vredesrecht is, de kerkorde er is om de vrede in de kerken te bewerkstelligen en niet om verdeeldheid te zaaien. En daarmee sluit ook het kerkrecht, en meer in het bijzonder de kerkorde, aan op de Bijbel. 

 

Bidden om liefde

Daarom is te hopen dat de afgevaardigden van de generale synode de revisieverzoeken niet alleen beoordelen of er argumenten zijn waarom het meerderheidsbesluit in strijd zou zijn met de Bijbel, maar ook of er argumenten zijn waaruit blijkt dat sprake is van strijd met de belijdenis en de kerkorde. Dat is namelijk medebepalend voor de beoordeling van de revisieverzoeken. Voorwaarde voor die beoordeling is de liefde; liefde tot God en liefde tot elkaar. Het bidden om wijsheid wordt met het Beraad gedeeld, zeker, maar bovenal mogen de kerken met Paulus meebidden dat de liefde tot de Heer van de kerk en de onderlinge liefde steeds meer aan inzicht en fijnzinnigheid winnen, zodat de afgevaardigden kunnen onderscheiden waar het op aankomt. Als synode afgevaardigden hun taak vanuit die liefde doen, dan dienen zij de vrede in de kerken en dat stemt overeen met de bedoeling van het kerkrecht, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede!

 

 

Het land uit

Het land uit

De groepsverkrachting die in december 2023 in het Geukerspark in Helmond door minderjarige asielzoekers plaatsvond, is te gruwelijk voor woorden. Wie de uitspraak van de strafrechter leest, schrikt ervan dat mensen tot dergelijke daden in staat zijn. Bovendien vervuld de uitspraak met intens medelijden voor die 33-jarige vrouw die hoogstwaarschijnlijk voor haar leven is getraumatiseerd. Voor dergelijke misdrijven valt niets te vergoelijken, maar zij zijn puur kwaad, zonder meer. Daarom lijkt het logisch en begrijpelijk dat minister Faber ook dit soort minderjarige asielzoekers het land wil uitzetten. Toch lijkt haar reactie meer politiek gemotiveerd en het Helmondse drama vooral gebruikt om te demonstreren dat zij het strengste asielbeleid ooit voert waardoor er opnieuw een element aan haar zondebok-politiek wordt toegevoegd. Goeddeels is het kwalijke en verwerpelijke retoriek.

 

Twee voorwaarden

Op grond van wet- en regelgeving bestaan er inderdaad mogelijkheden om een verblijfsvergunning in te trekken. Daarvoor moet zijn voldaan aan twee afzonderlijke voorwaarden, namelijk dat de betrokken asielzoeker definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf en dat is aangetoond dat hij een bedreiging vormt voor de samenleving van de lidstaat waar hij zich bevindt. Er is alleen sprake van een bijzonder ernstig misdrijf als een misdrijf dat, gezien de specifieke kenmerken ervan, van uitzonderlijke ernst is, in die zin dat het behoort tot de misdrijven die de rechtsorde van de betrokken samenleving het meest aantasten. Om te beoordelen of een misdrijf waarvoor een asielzoeker definitief is veroordeeld van een dergelijke ernst is, moet met name rekening worden gehouden met de op dat misdrijf gestelde straf en de daadwerkelijk daarvoor opgelegde straf, de aard van het misdrijf, eventuele verzwarende of verzachtende omstandigheden, de vraag of het misdrijf al dan niet opzettelijk is gepleegd, de aard en de omvang van de door het misdrijf veroorzaakte schade als met de voor de bestraffing van het misdrijf gevolgde procedure. Daarnaast is vereist dat wordt vastgesteld dat de asielzoeker een reële, actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving vormt en de intrekking van de vluchtelingenstatus een aan die bedreiging evenredige maatregel is. Ook heeft het kabinet het voornemen om, ook bij een veroordeling volgens het jeugdstrafrecht, tot intrekking van de verblijfsstatus kan leiden. 

 

Individuele beoordeling

Aan de twee voorwaarden om een asielaanvraag af te wijzen en de minderjarige asielzoeker uit te zetten zijn niet alleen strenge eisen gesteld, maar ook een individuele beoordeling van de asielzoeker. Dat geldt zeker voor het tweede criterium, dat sprake moet zijn van een reële, actuele en ernstige bedreiging van de samenleving. Dat dan nota bene een minister in een interview kwalificaties gebruikt als: "Dan kunnen we er alles aan gaan doen om dit tuig het land uit te zetten", is, in het licht van het vorenstaande, ongepast. Dat minister Faber het nodig acht om de regelgeving aan te scherpen, is haar goed recht, maar om daarbij een directe relatie te leggen met de groepsverkrachtingszaak niet. Wie de strafvonnissen van de vijf veroordeelden heeft gelezen, zal het namelijk zijn opgevallen dat de kinderrechter bij de strafoplegging rekening heeft gehouden met het gebrek aan toezicht op en begeleiding van verdachte, die als alleenstaande minderjarige vreemdeling in Nederland verblijft, omdat die mogelijk een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de delicten. Let wel, die constatering is geen excuus voor de gepleegde misdaad en evenmin een rechtvaardiging, maar schiep wel de gelegenheid. Wat moeten minderjarige kinderen midden in een winternacht in het park? Wat hebben zij daar te zoeken? Daar komt nog bij dat er kennelijk ook alcohol in het spel was. Deze jongeren blijken alleenstaande minderjarigen te zijn, die alle een voogd hebben. Echter, het is wel een omstandigheid waarvoor uiteindelijk minister Faber eindverantwoordelijk is. Nee, de minister is niet verantwoordelijk voor de misdaden zelf, uiteraard, omdat die tot de volle verantwoordelijkheid van de daders behoren, zonder meer, maar het is zeker niet ondenkbeeldig dat als het toezicht op en de begeleiding van deze jongens op orde zou zijn geweest deze misdaad had kunnen worden voorkomen. Dan zou bovendien het slachtoffer een enorm drama bespaard gebleven zijn. Het probleem met het toezicht en begeleiding van onder andere minderjarige asielzoekers is al jaren problematisch, zo niet ondermaats. Dat blijkt onder andere uit een brief van staatssecretaris Verburg uit mei 2024 betreffende stand van zaken ten aanzien van de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, maar ook in mei 2023 uitten meerdere inspecties hun zorgen over het feit dat de opvang van asielkinderen nog steeds niet aan de minimale kwaliteitsnormen voldoet.  De inspecties wilden dat staatssecretaris van Justitie en Veiligheid Van der Burg direct zou ingrijpen en heldere eisen zou stellen aan de kwaliteit van de opvangvoorzieningen, zolang deze nog niet aan de geldende normen kunnen voldoen. 

 

Kwaadaardige insinuatie

Door nu de Helmondse groepsverkrachting aan te grijpen om het ‘strengste asielbeleid ooit’ te promoten en daarmee in te spelen op de onderbuikgevoelens bij een groot deel van de bevolking, misbruikt de minister die situatie. Door te zeggen dat zij in een paar weken de regels strenger gaat maken, daarbij de veroordeelden als tuig weg te zetten en te vertellen dat van die strengere regels ook een afschrikwekkende werking zou uitgaan voor minderjarige asielzoekers, suggereert zij dat alleenstaande minderjarige asielzoekers hierheen komen om vrouwen te verkrachten. En dat alles is onzin, uiteraard. Zelfs als het de minister lukt om inderdaad binnen twee weken de regels aan te scherpen, is niet gezegd dat de vijf veroordeelden zonder meer hun asielstatus kwijtraken. Uit de toe te passen regels blijkt dat elk individueel geval op zichzelf moet worden beoordeeld, waarbij moet komen vast te staan dat deze vijf veroordeelden allemaal voldoen aan de voorwaarden om hun asielstatus te verliezen. Daarnaast is het weinig waarschijnlijk dat van het aanscherpen van de regels voor aankomende minderjarige asielzoekers een afschrikwekkende werking zou uitgaan. Weinig waarschijnlijk, omdat nauwelijks voor te stellen is dat minderjarigen naar Nederland komen met het doel om hier vrouwen te verkrachten of andere misdaden te plegen. Dat is een kwaadaardige insinuatie die asielzoekers in het algemeen, en minderjarige asielzoekers in het bijzonder, in een kwaad daglicht stellen. Het versterkt xenofobe gevoelens, die voedingsbodem zijn om asielzoekers tot zondebokken te maken. En dat is een minister onwaardig.

 

 

Verkeerde volgorde

verkeerde volgorde

Na meermalen in comité te hebben vergaderd over het voorstel van de commissie Toekomst Kerkverband, heeft het moderamen een oplegger daarover vrijgegeven. De mededeling van het moderamen, na het geheim overleg van 12 oktober 2024, dat de synode in beginsel een realistisch en hoopvol perspectief voor het kerkverband zou hebben gevonden, lijkt een hyperbool te zijn. Er lijkt geen sprake van een realistisch, laat staan van een hoopvol perspectief; als er al sprake is van een perspectief, is er eerder sprake van een somber perspectief. Door eerst te komen met een voorstel over het voortbestaan van het kerkverband, uitgaande van de huidige situatie, wordt de volgorde der dingen omgedraaid en daarmee een hypotheek gelegd op de behandeling van de revisieverzoeken betreffende het openstellen van de ambten. 

 

Verkeerde kant

De commissie begint aan de verkeerde kant. Weliswaar stelt de commissie dat zij haar voorstel doet onder het voorbehoud dat de revisieverzoeken nog moeten worden behandeld, toch zijn commissievoorstellen uitsluitend gebaseerd op het scenario dat de huidige besluiten over vrouw en ambt gehandhaafd blijven. Het argument van de commissie daarvoor - het is de geldende situatie ook omdat in 1998 al is uitgesproken dat er geen ruimte is voor openstelling van de ambten - bevestigt dat. Doordat de commissie uitgaat van de hypothese dat de huidige synodebesluiten over de openstelling van de ambten gehandhaafd blijven, ligt daarin - bewust of onbewust - besloten, dan wel wordt de indruk gewekt, dat de revisieverzoeken door de synode ongegrond zullen worden verklaard. Het voorstel gaat namelijk uit van deze premisse. Dat blijkt  onder andere uit de laatste alinea van de notitie als bijlage 1 bij de oplegger. Daarin schrijft de commissie zonder enige voorbehoud:

 

“(...) wanneer de synode deze derde weg niet realistisch acht daarmee het ‘interim-model’ waarschijnlijk niet uitvoerbaar is en de synode dan op andere wijze recht zal moeten doen aan de uitkomsten van het convent en de gegroeide situatie van de kerken. De synode van 2024 verplicht zich dan om kerken en classes duidelijkheid te bieden ten aanzien van de vraag of het Schriftgezag in het geding is bij een afwijken van het besluit rondom ‘vrouw en ambt’, of een afwijken van synodebesluiten past binnen het huidige kerkstelsel, en hoe tegen de achtergrond van de uitkomsten daarvan omgegaan moet worden met kerkenraden die afwijken van synodale besluiten.”  

 

De commissie schrijft hier letterlijk dat, als haar voorstel van het ‘interim-model’ niet wordt aanvaard, dan de synode zich verplicht om duidelijkheid te bieden over  de vraag of het Schriftgezag in het geding is bij afwijken van het besluit rondom ‘vrouw en ambt’ of een het afwijken van synodebesluiten past binnen het huidige kerkstelsel, en hoe tegen de achtergrond van de uitkomsten daarvan omgegaan moet worden met kerkenraden die afwijken van synodale besluiten. Immers, van een scheuring van het kerkverband kan realiter alleen sprake zijn als de huidige synodale besluiten gehandhaafd blijven en plaatselijke kerken zich daaraan, om des gewetenswil, niet kunnen en willen conformeren. Om die scheuring te voorkomen en toekomst te geven aan het kerkverband zou de commissie er goed aan gedaan hebben ideeën te ontwikkelen  om aan die gewetensnood tegemoet te komen. Als de synode de revisieverzoeken gegrond verklaart, is er geen probleem, want dan is de openstelling van de ambten binnen het kerkverband aanvaard. Voor dat geval zijn er geen afwijkende kerkenraden en is er geen noodzaak voor vermaan of tucht of welk ander middel ook. Dat wil niet zeggen dat er ook dan geen gewetensbezwaren kunnen zijn  van de zijde van  degenen die tegen de openstelling van de ambten zijn, maar dat zal dan niet zozeer kerkrechtelijk van aard zijn, maar van inhoudelijke aard. Dat kan betekenen dat bezwaarden tegen openstelling van de ambten ervoor kiezen om het kerkverband te verlaten, maar dat is dan kerkrechtelijk gezien een vrije keuze. Er is dus in wezen alleen een problematische situatie als de huidige besluiten gehandhaafd blijven en plaatselijke kerken tot het kerkverband willen blijven behoren, maar die besluiten niet aanvaarden. Vroeg of laat leidt dat tot een kerkscheuring; willen de kerken die voorkomen, dan zal er een oplossing moeten worden gevonden die ruimte geeft om toch - mogelijk onder voorwaarden - te kunnen afwijken van het meerderheidsbesluit. Iets van een gedoogconstructie is dan onvermijdelijk.  Daarbij moet worden opgemerkt dat de suggestie van de commissie dat de verdeeldheid binnen het kerkverband zich ook uitstrekt tot afwijking van het besluit over homoseksuele relaties, onterecht is, omdat die kwestie niet voorligt op de synode, maar nog minder oorzaak is van huidige verdeeldheid binnen het kerkverband; in ieder geval is dat van ondergeschikte betekenis gelet op het feit dat afwijking van dat besluit hooguit betrekking heeft op een enkele gemeente en dus een probleem van ondergeschikt belang is dat de kerken gezamenlijk in ieder geval niet per se in volle omvang raakt. 

 

Werkvolgorde

De werkvolgorde klopt dus niet. Als serieus rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat revisieverzoeken gegrond kunnen zijn, wat een redelijk uitgangspunt is, is het nogal prematuur om, vooruitlopend op de uitkomsten daarvan, alvast een voorstel te doen dat ziet op de situatie dat de revisieverzoeken afgewezen zijn. Dat de synode in het geheim hierover meerdere malen al heeft gesproken, en delen van informatie niet vrijgegeven wordt, legt een hypotheek op de behandeling van de revisieverzoeken. Welk vertrouwen kunnen revisieverzoekers ontlenen aan de door de synode gevolgde werkwijze? Weinig; dat klemt temeer omdat de commissie uitvoerig ingaat op de oorzaken van het probleem en daarbij het standpunt van de minderheid in meer of mindere mate nogal karikaturaal weergeeft. Daarbij valt in het bijzonder op dat de commissie het minderheidsstandpunt beschrijft vanuit de scope van de cultuur. Laat nu net het bezwaar van de meerderheid tegen het minderheidsstandpunt zijn dat de minderheid bij de uitleg van de Bijbel de huidige culturele context doorslaggevend vindt, terwijl het minderheidsstandpunt niet beperkt is tot die scope, maar een veelheid van argumenten kent, waarbij lang niet alle argumenten, misschien wel grotendeels niet, de cultuur van doorslaggevende betekenis is. Dat maakt het commissievoorstel beladen en kwestieus.

 

In overeenstemming met de Bijbel

In het commissievoorstel wordt bovendien geen genuanceerde weergave gegeven van het minderheidsstandpunt door bijvoorbeeld de uitwerking daarvan door Gouda in zijn instructie aan de synode 2019 met verwijzing naar het boek van dr. Bert Loonstra, ‘Meedenken met Paulus’ of van recentere datum, ‘Geroepen tot de dienst’ van dr. Douwe Steensma, die zelfs tot de conclusie komt dat het huidige verbod dat vrouwen ambtsdrager mogen zijn, niet in overeenstemming is met wat de Bijbel leert. Volgens Steensma leert de Bijbel dat in Christus man en vrouw een gelijke gezagspositie mogen bekleden. Om dit duidelijk te maken worden talrijke Bijbelteksten en Bijbelse motieven besproken, zowel uit het Oude als het Nieuwe Testament. 

 

Op grondige wijze stelt Steensma het meerderheidsstandpunt aan de kaak. In zijn epiloog schrijft Steensma onder andere: 

 

“(...) Vrouwen hebben in het koninkrijk van God dezelfde status als mannen. Deze status houdt in dat zij ook in kerkelijke ambten werkzaam mogen zijn. Deze ambten zijn diensten waartoe diegenen die daartoe gaven hebben ontvangen, worden geroepen en aangesteld. Zo’n dienst wordt naast en in zekere zin tegenover de dienst van anderen in de gemeente verricht. Zij die hem verrichten, vormen – om met J.P. Versteeg te spreken – een duidelijk herkenbare groep en vinden bij de gelovigen erkenning. Ambtsdragers zorgen voor de gemeente, geven leiding aan andere diensten in haar midden en rusten de gelovigen toe voor werk in dienst van Christus.1 Zo wordt zijn lichaam opgebouwd (Ef. 4:12). Deze opbouw vindt plaats door dienende arbeid. Diakonia is dan ook hét woord in het Nieuwe Testament dat wordt gebruikt ter aanduiding van ambten. Het ambt geeft coördinerend en stimulerend leiding aan de gemeente door haar te dienen.(...)” 

 

"(...)" Vooral teksten van Paulus over het zwijgen van vrouwen en het niet toestaan van hun deelname aan de onderlinge raadgeving (1 Kor. 14:34-35; 1 Tim. 2:11-14), hebben veel bijgedragen aan hun achterstelling in een groot deel van de christenheid. De invloed van deze teksten is buiten alle proporties gelet op hun theologische inhoud en toepasbaarheid. Deze teksten zijn namelijk toegespitst op specifieke omstandigheden. (...)”

 

“(...)Ter onderbouwing van zijn vermaan gebruikte Paulus gedachten die in zijn tijd geen enkele discussie opriepen: Adam is het eerst geschapen, en: ‘de vrouw’ werd verleid en overtrad het gebod. Deze beide gedachten hadden in 1 Timoteüs een concrete, epistolaire functie. Daarmee is niet gezegd dat de kerk vandaag daaraan voorbij kan gaan. Ze hebben nog steeds gezag. Beter gezegd: de bedoeling van deze gedachten heeft nog steeds gezag. Deze bedoeling was toen dat wanorde en dwaalleer moest worden tegengegaan. Misschien zou ook zelfs de letterlijke tekst van deze apostolische opmerkingen vandaag nog steeds een functie kunnen hebben. Voorstelbaar is dat de ‘argumentatie’ dat Adam het eerst is geschapen, tot op zekere hoogte zinvol zou kunnen zijn in een bepaalde context. Deze context zou kunnen zijn dat mannen hun taak in het koninkrijk van God verwaarlozen, geen functie in de kerk willen aanvaarden en alle kerkenwerk aan vrouwen overlaten. Fijntjes zouden zij erop gewezen kunnen worden dat God ‘de man’ als eerste heeft aangesproken en dat zij zich bewust moeten zijn van hun verantwoordelijkheid.” 

 

“(...) De Geest schenkt drie soorten genadegaven. Er zijn gaven die betrekking hebben op (a) het woord van God: de verkondiging van het evangelie, profeteren, spreken in klanktaal, en het geven van onderwijs en pastorale troost en vermaan; (b) een bovennatuurlijke kracht, zoals het doen van wonderen en genezing, en (c) praktische hulp en het coördineren van diensten en activiteiten. Deze charismata worden zonder onderscheid naar sekse geschonken. Dit geldt ook voor de charismata die de basis vormen van leidinggevende functies (Ef. 4:7-13). Deze functies dienen de verzorging, bescherming en regering van de gemeente. Aan haar moet leiding worden gegeven als aan een huisgezin (vgl. 1 Tim. 3:5).(...)” 

 

“(...)God heeft man en vrouw aan elkaar verbonden om gezamenlijk Hem te vertegenwoordigen op aarde. Zij vullen elkaar in deze taak aan. Zo mogen zij dat ook doen in de kerk van Christus. Wat God bij de schepping heeft gegeven en door de zondeval is verbroken, komt hier terug. In het lichaam van Christus kan het oog niet tegen de hand zeggen: ‘Ik heb je niet nodig’, en evenmin kan het hoofd tegen de voeten zeggen: ‘Ik heb jullie niet nodig’ (1 Kor. 12:21). Zowel mannen als vrouwen zijn geroepen hun gaven in te zetten tot opbouw van de gemeente van Christus, zodat deze gaven daadwerkelijk charismata zijn, dat wil zeggen: gaven die dienstbaar zijn aan de opbouw van de kerk.(..)” 

 

Steensma concludeert vervolgens:

 

(...)Heel het getuigenis van de Schrift leert dat mannen en vrouwen samen hun taak in dit koninkrijk mogen én moeten uitvoeren. Deze gelijkheid qua gezag doet niets af van hun eigenheid. Een pleidooi voor deze gelijkheid is geen pleidooi voor de vervaging van de grens tussen man- of vrouw-zijn, maar wel een pleidooi voor gehoorzaamheid aan de Schrift.(...)”

 

“(...)Maar we doen er beter aan iets langer te luisteren naar het geheel van de Schrift, rekening houdend met de specifieke historische en culturele context van de teksten die ter discussie staan, dan zonder gedegen onderzoek vast te houden aan een praktijk die geen recht doet aan de Schrift, het werk van de Geest en de bedoeling van God ten aanzien van de verhouding tussen man en vrouw in zijn koninkrijk. (...)”

 

Dat zijn geen mis te verstane woorden: een praktijk die geen recht doet aan de Schrift, het werk van de Geest en de bedoeling van God ten aanzien van de verhouding tussen man en vrouw in zijn koninkrijk. Dit boek van Steensma krijgt veel te weinig aandacht, zelfs geen aandacht in het voorstel van de commissie en lijkt ook ter synode voor afgevaardigden geen rol te spelen. Zijn uitgebreide verantwoording vertolkt de Bijbelse legitimatie die de minderheid bedoelt; wellicht dat die minderheid niet, niet volledig, niet zo nauwgezet, exegetisch en hermeneutisch verantwoord als Steensma, haar standpunt steeds naar voren heeft proberen te brengen, maar het kan even zo goed zijn dat de meerderheid onvoldoende naar die minderheid heeft geluisterd of heeft willen luisteren en onvoldoende bij haar heeft doorgevraagd of heeft willen doorvragen wat die minderheid precies met haar standpunt bedoelt. Wie dat beseft, kan niet zomaar vooruitlopen op wat onvermijdelijk of onomkeerbaar lijkt, de handhaving van bestaande besluiten, maar zal met  welwillendheid de revisieverzoeken tegemoet moeten treden en hen op hun inhoud beoordelen. Dan past het niet om nu reeds de mogelijkheid te verkennen om kerken in een strafbankje van de kerken te plaatsen, de interim-classis. Als deze mogelijkheid op voorhand als oplossing wordt gezien door de commissie gaat zij in wezen voorbij aan de aard, ernst en overtuiging van de minderheid dat openstelling van de ambten op de Schrift gebaseerd, verantwoord, wenselijk en noodzakelijk is. 

 

Geen onoverkomelijke en principiële bezwaren

Het verrast dan ook dat dit voorstel meermalen in comité besproken door de synode kennelijk niet stuit op onoverkomelijke en principiële bezwaren. Weliswaar rept de commissie in haar oplegger wel over kritische geluiden en bezwaren, maar die zijn kennelijk niet van dusdanige aard dat haar voorstel als niet voldoende realistisch en hoopvol perspectief wordt gezien, gelet op het feit dat de oplegger door het moderamen aan de kerken en de media is vrijgegeven. Dat stemt tot bezorgdheid, omdat onduidelijk is welke waarborgen de synode biedt voor een grondige beoordeling van de revisieverzoeken. Daarin ligt namelijk de echte oplossing om de toekomst van het kerkverband te waarborgen, omdat die oplossing wanorde voorkomt, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede.

 

Verkeerde volgorde

verkeerde volgorde

Na meermalen in comité te hebben vergaderd over het voorstel van de commissie Toekomst Kerkverband, heeft het moderamen een oplegger daarover vrijgegeven. De mededeling van het moderamen, na het geheim overleg van 12 oktober 2024, dat de synode in beginsel een realistisch en hoopvol perspectief voor het kerkverband zou hebben gevonden, lijkt een hyperbool te zijn. Er lijkt geen sprake van een realistisch, laat staan van een hoopvol perspectief; als er al sprake is van een perspectief, is er eerder sprake van een somber perspectief. Door eerst te komen met een voorstel over het voortbestaan van het kerkverband, uitgaande van de huidige situatie, wordt de volgorde der dingen omgedraaid en daarmee een hypotheek gelegd op de behandeling van de revisieverzoeken betreffende het openstellen van de ambten. 

 

Verkeerde kant

De commissie begint aan de verkeerde kant. Weliswaar stelt de commissie dat zij haar voorstel doet onder het voorbehoud dat de revisieverzoeken nog moeten worden behandeld, toch zijn commissievoorstellen uitsluitend gebaseerd op het scenario dat de huidige besluiten over vrouw en ambt gehandhaafd blijven. Het argument van de commissie daarvoor - het is de geldende situatie ook omdat in 1998 al is uitgesproken dat er geen ruimte is voor openstelling van de ambten - bevestigt dat. Doordat de commissie uitgaat van de hypothese dat de huidige synodebesluiten over de openstelling van de ambten gehandhaafd blijven, ligt daarin - bewust of onbewust - besloten, dan wel wordt de indruk gewekt, dat de revisieverzoeken door de synode ongegrond zullen worden verklaard. Het voorstel gaat namelijk uit van deze premisse. Dat blijkt  onder andere uit de laatste alinea van de notitie als bijlage 1 bij de oplegger. Daarin schrijft de commissie zonder enige voorbehoud:

 

“(...) wanneer de synode deze derde weg niet realistisch acht daarmee het ‘interim-model’ waarschijnlijk niet uitvoerbaar is en de synode dan op andere wijze recht zal moeten doen aan de uitkomsten van het convent en de gegroeide situatie van de kerken. De synode van 2024 verplicht zich dan om kerken en classes duidelijkheid te bieden ten aanzien van de vraag of het Schriftgezag in het geding is bij een afwijken van het besluit rondom ‘vrouw en ambt’, of een afwijken van synodebesluiten past binnen het huidige kerkstelsel, en hoe tegen de achtergrond van de uitkomsten daarvan omgegaan moet worden met kerkenraden die afwijken van synodale besluiten.”  

 

De commissie schrijft hier letterlijk dat, als haar voorstel van het ‘interim-model’ niet wordt aanvaard, dan de synode zich verplicht om duidelijkheid te bieden over  de vraag of het Schriftgezag in het geding is bij afwijken van het besluit rondom ‘vrouw en ambt’ of een het afwijken van synodebesluiten past binnen het huidige kerkstelsel, en hoe tegen de achtergrond van de uitkomsten daarvan omgegaan moet worden met kerkenraden die afwijken van synodale besluiten. Immers, van een scheuring van het kerkverband kan realiter alleen sprake zijn als de huidige synodale besluiten gehandhaafd blijven en plaatselijke kerken zich daaraan, om des gewetenswil, niet kunnen en willen conformeren. Om die scheuring te voorkomen en toekomst te geven aan het kerkverband zou de commissie er goed aan gedaan hebben ideeën te ontwikkelen  om aan die gewetensnood tegemoet te komen. Als de synode de revisieverzoeken gegrond verklaart, is er geen probleem, want dan is de openstelling van de ambten binnen het kerkverband aanvaard. Voor dat geval zijn er geen afwijkende kerkenraden en is er geen noodzaak voor vermaan of tucht of welk ander middel ook. Dat wil niet zeggen dat er ook dan geen gewetensbezwaren kunnen zijn  van de zijde van  degenen die tegen de openstelling van de ambten zijn, maar dat zal dan niet zozeer kerkrechtelijk van aard zijn, maar van inhoudelijke aard. Dat kan betekenen dat bezwaarden tegen openstelling van de ambten ervoor kiezen om het kerkverband te verlaten, maar dat is dan kerkrechtelijk gezien een vrije keuze. Er is dus in wezen alleen een problematische situatie als de huidige besluiten gehandhaafd blijven en plaatselijke kerken tot het kerkverband willen blijven behoren, maar die besluiten niet aanvaarden. Vroeg of laat leidt dat tot een kerkscheuring; willen de kerken die voorkomen, dan zal er een oplossing moeten worden gevonden die ruimte geeft om toch - mogelijk onder voorwaarden - te kunnen afwijken van het meerderheidsbesluit. Iets van een gedoogconstructie is dan onvermijdelijk.  Daarbij moet worden opgemerkt dat de suggestie van de commissie dat de verdeeldheid binnen het kerkverband zich ook uitstrekt tot afwijking van het besluit over homoseksuele relaties, onterecht is, omdat die kwestie niet voorligt op de synode, maar nog minder oorzaak is van huidige verdeeldheid binnen het kerkverband; in ieder geval is dat van ondergeschikte betekenis gelet op het feit dat afwijking van dat besluit hooguit betrekking heeft op een enkele gemeente en dus een probleem van ondergeschikt belang is dat de kerken gezamenlijk in ieder geval niet per se in volle omvang raakt. 

 

Werkvolgorde

De werkvolgorde klopt dus niet. Als serieus rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat revisieverzoeken gegrond kunnen zijn, wat een redelijk uitgangspunt is, is het nogal prematuur om, vooruitlopend op de uitkomsten daarvan, alvast een voorstel te doen dat ziet op de situatie dat de revisieverzoeken afgewezen zijn. Dat de synode in het geheim hierover meerdere malen al heeft gesproken, en delen van informatie niet vrijgegeven wordt, legt een hypotheek op de behandeling van de revisieverzoeken. Welk vertrouwen kunnen revisieverzoekers ontlenen aan de door de synode gevolgde werkwijze? Weinig; dat klemt temeer omdat de commissie uitvoerig ingaat op de oorzaken van het probleem en daarbij het standpunt van de minderheid in meer of mindere mate nogal karikaturaal weergeeft. Daarbij valt in het bijzonder op dat de commissie het minderheidsstandpunt beschrijft vanuit de scope van de cultuur. Laat nu net het bezwaar van de meerderheid tegen het minderheidsstandpunt zijn dat de minderheid bij de uitleg van de Bijbel de huidige culturele context doorslaggevend vindt, terwijl het minderheidsstandpunt niet beperkt is tot die scope, maar een veelheid van argumenten kent, waarbij lang niet alle argumenten, misschien wel grotendeels niet, de cultuur van doorslaggevende betekenis is. Dat maakt het commissievoorstel beladen en kwestieus.

 

In overeenstemming met de Bijbel

In het commissievoorstel wordt bovendien geen genuanceerde weergave gegeven van het minderheidsstandpunt door bijvoorbeeld de uitwerking daarvan door Gouda in zijn instructie aan de synode 2019 met verwijzing naar het boek van dr. Bert Loonstra, ‘Meedenken met Paulus’ of van recentere datum, ‘Geroepen tot de dienst’ van dr. Douwe Steensma, die zelfs tot de conclusie komt dat het huidige verbod dat vrouwen ambtsdrager mogen zijn, niet in overeenstemming is met wat de Bijbel leert. Volgens Steensma leert de Bijbel dat in Christus man en vrouw een gelijke gezagspositie mogen bekleden. Om dit duidelijk te maken worden talrijke Bijbelteksten en Bijbelse motieven besproken, zowel uit het Oude als het Nieuwe Testament. 

 

Op grondige wijze stelt Steensma het meerderheidsstandpunt aan de kaak. In zijn epiloog schrijft Steensma onder andere: 

 

“(...) Vrouwen hebben in het koninkrijk van God dezelfde status als mannen. Deze status houdt in dat zij ook in kerkelijke ambten werkzaam mogen zijn. Deze ambten zijn diensten waartoe diegenen die daartoe gaven hebben ontvangen, worden geroepen en aangesteld. Zo’n dienst wordt naast en in zekere zin tegenover de dienst van anderen in de gemeente verricht. Zij die hem verrichten, vormen – om met J.P. Versteeg te spreken – een duidelijk herkenbare groep en vinden bij de gelovigen erkenning. Ambtsdragers zorgen voor de gemeente, geven leiding aan andere diensten in haar midden en rusten de gelovigen toe voor werk in dienst van Christus.1 Zo wordt zijn lichaam opgebouwd (Ef. 4:12). Deze opbouw vindt plaats door dienende arbeid. Diakonia is dan ook hét woord in het Nieuwe Testament dat wordt gebruikt ter aanduiding van ambten. Het ambt geeft coördinerend en stimulerend leiding aan de gemeente door haar te dienen.(...)” 

 

"(...)" Vooral teksten van Paulus over het zwijgen van vrouwen en het niet toestaan van hun deelname aan de onderlinge raadgeving (1 Kor. 14:34-35; 1 Tim. 2:11-14), hebben veel bijgedragen aan hun achterstelling in een groot deel van de christenheid. De invloed van deze teksten is buiten alle proporties gelet op hun theologische inhoud en toepasbaarheid. Deze teksten zijn namelijk toegespitst op specifieke omstandigheden. (...)”

 

“(...)Ter onderbouwing van zijn vermaan gebruikte Paulus gedachten die in zijn tijd geen enkele discussie opriepen: Adam is het eerst geschapen, en: ‘de vrouw’ werd verleid en overtrad het gebod. Deze beide gedachten hadden in 1 Timoteüs een concrete, epistolaire functie. Daarmee is niet gezegd dat de kerk vandaag daaraan voorbij kan gaan. Ze hebben nog steeds gezag. Beter gezegd: de bedoeling van deze gedachten heeft nog steeds gezag. Deze bedoeling was toen dat wanorde en dwaalleer moest worden tegengegaan. Misschien zou ook zelfs de letterlijke tekst van deze apostolische opmerkingen vandaag nog steeds een functie kunnen hebben. Voorstelbaar is dat de ‘argumentatie’ dat Adam het eerst is geschapen, tot op zekere hoogte zinvol zou kunnen zijn in een bepaalde context. Deze context zou kunnen zijn dat mannen hun taak in het koninkrijk van God verwaarlozen, geen functie in de kerk willen aanvaarden en alle kerkenwerk aan vrouwen overlaten. Fijntjes zouden zij erop gewezen kunnen worden dat God ‘de man’ als eerste heeft aangesproken en dat zij zich bewust moeten zijn van hun verantwoordelijkheid.” 

 

“(...) De Geest schenkt drie soorten genadegaven. Er zijn gaven die betrekking hebben op (a) het woord van God: de verkondiging van het evangelie, profeteren, spreken in klanktaal, en het geven van onderwijs en pastorale troost en vermaan; (b) een bovennatuurlijke kracht, zoals het doen van wonderen en genezing, en (c) praktische hulp en het coördineren van diensten en activiteiten. Deze charismata worden zonder onderscheid naar sekse geschonken. Dit geldt ook voor de charismata die de basis vormen van leidinggevende functies (Ef. 4:7-13). Deze functies dienen de verzorging, bescherming en regering van de gemeente. Aan haar moet leiding worden gegeven als aan een huisgezin (vgl. 1 Tim. 3:5).(...)” 

 

“(...)God heeft man en vrouw aan elkaar verbonden om gezamenlijk Hem te vertegenwoordigen op aarde. Zij vullen elkaar in deze taak aan. Zo mogen zij dat ook doen in de kerk van Christus. Wat God bij de schepping heeft gegeven en door de zondeval is verbroken, komt hier terug. In het lichaam van Christus kan het oog niet tegen de hand zeggen: ‘Ik heb je niet nodig’, en evenmin kan het hoofd tegen de voeten zeggen: ‘Ik heb jullie niet nodig’ (1 Kor. 12:21). Zowel mannen als vrouwen zijn geroepen hun gaven in te zetten tot opbouw van de gemeente van Christus, zodat deze gaven daadwerkelijk charismata zijn, dat wil zeggen: gaven die dienstbaar zijn aan de opbouw van de kerk.(..)” 

 

Steensma concludeert vervolgens:

 

(...)Heel het getuigenis van de Schrift leert dat mannen en vrouwen samen hun taak in dit koninkrijk mogen én moeten uitvoeren. Deze gelijkheid qua gezag doet niets af van hun eigenheid. Een pleidooi voor deze gelijkheid is geen pleidooi voor de vervaging van de grens tussen man- of vrouw-zijn, maar wel een pleidooi voor gehoorzaamheid aan de Schrift.(...)”

 

“(...)Maar we doen er beter aan iets langer te luisteren naar het geheel van de Schrift, rekening houdend met de specifieke historische en culturele context van de teksten die ter discussie staan, dan zonder gedegen onderzoek vast te houden aan een praktijk die geen recht doet aan de Schrift, het werk van de Geest en de bedoeling van God ten aanzien van de verhouding tussen man en vrouw in zijn koninkrijk. (...)”

 

Dat zijn geen mis te verstane woorden: een praktijk die geen recht doet aan de Schrift, het werk van de Geest en de bedoeling van God ten aanzien van de verhouding tussen man en vrouw in zijn koninkrijk. Dit boek van Steensma krijgt veel te weinig aandacht, zelfs geen aandacht in het voorstel van de commissie en lijkt ook ter synode voor afgevaardigden geen rol te spelen. Zijn uitgebreide verantwoording vertolkt de Bijbelse legitimatie die de minderheid bedoelt; wellicht dat die minderheid niet, niet volledig, niet zo nauwgezet, exegetisch en hermeneutisch verantwoord als Steensma, haar standpunt steeds naar voren heeft proberen te brengen, maar het kan even zo goed zijn dat de meerderheid onvoldoende naar die minderheid heeft geluisterd of heeft willen luisteren en onvoldoende bij haar heeft doorgevraagd of heeft willen doorvragen wat die minderheid precies met haar standpunt bedoelt. Wie dat beseft, kan niet zomaar vooruitlopen op wat onvermijdelijk of onomkeerbaar lijkt, de handhaving van bestaande besluiten, maar zal met  welwillendheid de revisieverzoeken tegemoet moeten treden en hen op hun inhoud beoordelen. Dan past het niet om nu reeds de mogelijkheid te verkennen om kerken in een strafbankje van de kerken te plaatsen, de interim-classis. Als deze mogelijkheid op voorhand als oplossing wordt gezien door de commissie gaat zij in wezen voorbij aan de aard, ernst en overtuiging van de minderheid dat openstelling van de ambten op de Schrift gebaseerd, verantwoord, wenselijk en noodzakelijk is. 

 

Geen onoverkomelijke en principiële bezwaren

Het verrast dan ook dat dit voorstel meermalen in comité besproken door de synode kennelijk niet stuit op onoverkomelijke en principiële bezwaren. Weliswaar rept de commissie in haar oplegger wel over kritische geluiden en bezwaren, maar die zijn kennelijk niet van dusdanige aard dat haar voorstel als niet voldoende realistisch en hoopvol perspectief wordt gezien, gelet op het feit dat de oplegger door het moderamen aan de kerken en de media is vrijgegeven. Dat stemt tot bezorgdheid, omdat onduidelijk is welke waarborgen de synode biedt voor een grondige beoordeling van de revisieverzoeken. Daarin ligt namelijk de echte oplossing om de toekomst van het kerkverband te waarborgen, omdat die oplossing wanorde voorkomt, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede.

 

Verkeerde volgorde

verkeerde volgorde

Na meermalen in comité te hebben vergaderd over het voorstel van de commissie Toekomst Kerkverband, heeft het moderamen een oplegger daarover vrijgegeven. De mededeling van het moderamen, na het geheim overleg van 12 oktober 2024, dat de synode in beginsel een realistisch en hoopvol perspectief voor het kerkverband zou hebben gevonden, lijkt een hyperbool te zijn. Er lijkt geen sprake van een realistisch, laat staan van een hoopvol perspectief; als er al sprake is van een perspectief, is er eerder sprake van een somber perspectief. Door eerst te komen met een voorstel over het voortbestaan van het kerkverband, uitgaande van de huidige situatie, wordt de volgorde der dingen omgedraaid en daarmee een hypotheek gelegd op de behandeling van de revisieverzoeken betreffende het openstellen van de ambten. 

 

Verkeerde kant

De commissie begint aan de verkeerde kant. Weliswaar stelt de commissie dat zij haar voorstel doet onder het voorbehoud dat de revisieverzoeken nog moeten worden behandeld, toch zijn commissievoorstellen uitsluitend gebaseerd op het scenario dat de huidige besluiten over vrouw en ambt gehandhaafd blijven. Het argument van de commissie daarvoor - het is de geldende situatie ook omdat in 1998 al is uitgesproken dat er geen ruimte is voor openstelling van de ambten - bevestigt dat. Doordat de commissie uitgaat van de hypothese dat de huidige synodebesluiten over de openstelling van de ambten gehandhaafd blijven, ligt daarin - bewust of onbewust - besloten, dan wel wordt de indruk gewekt, dat de revisieverzoeken door de synode ongegrond zullen worden verklaard. Het voorstel gaat namelijk uit van deze premisse. Dat blijkt  onder andere uit de laatste alinea van de notitie als bijlage 1 bij de oplegger. Daarin schrijft de commissie zonder enige voorbehoud:

 

“(...) wanneer de synode deze derde weg niet realistisch acht daarmee het ‘interim-model’ waarschijnlijk niet uitvoerbaar is en de synode dan op andere wijze recht zal moeten doen aan de uitkomsten van het convent en de gegroeide situatie van de kerken. De synode van 2024 verplicht zich dan om kerken en classes duidelijkheid te bieden ten aanzien van de vraag of het Schriftgezag in het geding is bij een afwijken van het besluit rondom ‘vrouw en ambt’, of een afwijken van synodebesluiten past binnen het huidige kerkstelsel, en hoe tegen de achtergrond van de uitkomsten daarvan omgegaan moet worden met kerkenraden die afwijken van synodale besluiten.”  

 

De commissie schrijft hier letterlijk dat, als haar voorstel van het ‘interim-model’ niet wordt aanvaard, dan de synode zich verplicht om duidelijkheid te bieden over  de vraag of het Schriftgezag in het geding is bij afwijken van het besluit rondom ‘vrouw en ambt’ of een het afwijken van synodebesluiten past binnen het huidige kerkstelsel, en hoe tegen de achtergrond van de uitkomsten daarvan omgegaan moet worden met kerkenraden die afwijken van synodale besluiten. Immers, van een scheuring van het kerkverband kan realiter alleen sprake zijn als de huidige synodale besluiten gehandhaafd blijven en plaatselijke kerken zich daaraan, om des gewetenswil, niet kunnen en willen conformeren. Om die scheuring te voorkomen en toekomst te geven aan het kerkverband zou de commissie er goed aan gedaan hebben ideeën te ontwikkelen  om aan die gewetensnood tegemoet te komen. Als de synode de revisieverzoeken gegrond verklaart, is er geen probleem, want dan is de openstelling van de ambten binnen het kerkverband aanvaard. Voor dat geval zijn er geen afwijkende kerkenraden en is er geen noodzaak voor vermaan of tucht of welk ander middel ook. Dat wil niet zeggen dat er ook dan geen gewetensbezwaren kunnen zijn  van de zijde van  degenen die tegen de openstelling van de ambten zijn, maar dat zal dan niet zozeer kerkrechtelijk van aard zijn, maar van inhoudelijke aard. Dat kan betekenen dat bezwaarden tegen openstelling van de ambten ervoor kiezen om het kerkverband te verlaten, maar dat is dan kerkrechtelijk gezien een vrije keuze. Er is dus in wezen alleen een problematische situatie als de huidige besluiten gehandhaafd blijven en plaatselijke kerken tot het kerkverband willen blijven behoren, maar die besluiten niet aanvaarden. Vroeg of laat leidt dat tot een kerkscheuring; willen de kerken die voorkomen, dan zal er een oplossing moeten worden gevonden die ruimte geeft om toch - mogelijk onder voorwaarden - te kunnen afwijken van het meerderheidsbesluit. Iets van een gedoogconstructie is dan onvermijdelijk.  Daarbij moet worden opgemerkt dat de suggestie van de commissie dat de verdeeldheid binnen het kerkverband zich ook uitstrekt tot afwijking van het besluit over homoseksuele relaties, onterecht is, omdat die kwestie niet voorligt op de synode, maar nog minder oorzaak is van huidige verdeeldheid binnen het kerkverband; in ieder geval is dat van ondergeschikte betekenis gelet op het feit dat afwijking van dat besluit hooguit betrekking heeft op een enkele gemeente en dus een probleem van ondergeschikt belang is dat de kerken gezamenlijk in ieder geval niet per se in volle omvang raakt. 

 

Werkvolgorde

De werkvolgorde klopt dus niet. Als serieus rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat revisieverzoeken gegrond kunnen zijn, wat een redelijk uitgangspunt is, is het nogal prematuur om, vooruitlopend op de uitkomsten daarvan, alvast een voorstel te doen dat ziet op de situatie dat de revisieverzoeken afgewezen zijn. Dat de synode in het geheim hierover meerdere malen al heeft gesproken, en delen van informatie niet vrijgegeven wordt, legt een hypotheek op de behandeling van de revisieverzoeken. Welk vertrouwen kunnen revisieverzoekers ontlenen aan de door de synode gevolgde werkwijze? Weinig; dat klemt temeer omdat de commissie uitvoerig ingaat op de oorzaken van het probleem en daarbij het standpunt van de minderheid in meer of mindere mate nogal karikaturaal weergeeft. Daarbij valt in het bijzonder op dat de commissie het minderheidsstandpunt beschrijft vanuit de scope van de cultuur. Laat nu net het bezwaar van de meerderheid tegen het minderheidsstandpunt zijn dat de minderheid bij de uitleg van de Bijbel de huidige culturele context doorslaggevend vindt, terwijl het minderheidsstandpunt niet beperkt is tot die scope, maar een veelheid van argumenten kent, waarbij lang niet alle argumenten, misschien wel grotendeels niet, de cultuur van doorslaggevende betekenis is. Dat maakt het commissievoorstel beladen en kwestieus.

 

In overeenstemming met de Bijbel

In het commissievoorstel wordt bovendien geen genuanceerde weergave gegeven van het minderheidsstandpunt door bijvoorbeeld de uitwerking daarvan door Gouda in zijn instructie aan de synode 2019 met verwijzing naar het boek van dr. Bert Loonstra, ‘Meedenken met Paulus’ of van recentere datum, ‘Geroepen tot de dienst’ van dr. Douwe Steensma, die zelfs tot de conclusie komt dat het huidige verbod dat vrouwen ambtsdrager mogen zijn, niet in overeenstemming is met wat de Bijbel leert. Volgens Steensma leert de Bijbel dat in Christus man en vrouw een gelijke gezagspositie mogen bekleden. Om dit duidelijk te maken worden talrijke Bijbelteksten en Bijbelse motieven besproken, zowel uit het Oude als het Nieuwe Testament. 

 

Op grondige wijze stelt Steensma het meerderheidsstandpunt aan de kaak. In zijn epiloog schrijft Steensma onder andere: 

 

“(...) Vrouwen hebben in het koninkrijk van God dezelfde status als mannen. Deze status houdt in dat zij ook in kerkelijke ambten werkzaam mogen zijn. Deze ambten zijn diensten waartoe diegenen die daartoe gaven hebben ontvangen, worden geroepen en aangesteld. Zo’n dienst wordt naast en in zekere zin tegenover de dienst van anderen in de gemeente verricht. Zij die hem verrichten, vormen – om met J.P. Versteeg te spreken – een duidelijk herkenbare groep en vinden bij de gelovigen erkenning. Ambtsdragers zorgen voor de gemeente, geven leiding aan andere diensten in haar midden en rusten de gelovigen toe voor werk in dienst van Christus.1 Zo wordt zijn lichaam opgebouwd (Ef. 4:12). Deze opbouw vindt plaats door dienende arbeid. Diakonia is dan ook hét woord in het Nieuwe Testament dat wordt gebruikt ter aanduiding van ambten. Het ambt geeft coördinerend en stimulerend leiding aan de gemeente door haar te dienen.(...)” 

 

"(...)" Vooral teksten van Paulus over het zwijgen van vrouwen en het niet toestaan van hun deelname aan de onderlinge raadgeving (1 Kor. 14:34-35; 1 Tim. 2:11-14), hebben veel bijgedragen aan hun achterstelling in een groot deel van de christenheid. De invloed van deze teksten is buiten alle proporties gelet op hun theologische inhoud en toepasbaarheid. Deze teksten zijn namelijk toegespitst op specifieke omstandigheden. (...)”

 

“(...)Ter onderbouwing van zijn vermaan gebruikte Paulus gedachten die in zijn tijd geen enkele discussie opriepen: Adam is het eerst geschapen, en: ‘de vrouw’ werd verleid en overtrad het gebod. Deze beide gedachten hadden in 1 Timoteüs een concrete, epistolaire functie. Daarmee is niet gezegd dat de kerk vandaag daaraan voorbij kan gaan. Ze hebben nog steeds gezag. Beter gezegd: de bedoeling van deze gedachten heeft nog steeds gezag. Deze bedoeling was toen dat wanorde en dwaalleer moest worden tegengegaan. Misschien zou ook zelfs de letterlijke tekst van deze apostolische opmerkingen vandaag nog steeds een functie kunnen hebben. Voorstelbaar is dat de ‘argumentatie’ dat Adam het eerst is geschapen, tot op zekere hoogte zinvol zou kunnen zijn in een bepaalde context. Deze context zou kunnen zijn dat mannen hun taak in het koninkrijk van God verwaarlozen, geen functie in de kerk willen aanvaarden en alle kerkenwerk aan vrouwen overlaten. Fijntjes zouden zij erop gewezen kunnen worden dat God ‘de man’ als eerste heeft aangesproken en dat zij zich bewust moeten zijn van hun verantwoordelijkheid.” 

 

“(...) De Geest schenkt drie soorten genadegaven. Er zijn gaven die betrekking hebben op (a) het woord van God: de verkondiging van het evangelie, profeteren, spreken in klanktaal, en het geven van onderwijs en pastorale troost en vermaan; (b) een bovennatuurlijke kracht, zoals het doen van wonderen en genezing, en (c) praktische hulp en het coördineren van diensten en activiteiten. Deze charismata worden zonder onderscheid naar sekse geschonken. Dit geldt ook voor de charismata die de basis vormen van leidinggevende functies (Ef. 4:7-13). Deze functies dienen de verzorging, bescherming en regering van de gemeente. Aan haar moet leiding worden gegeven als aan een huisgezin (vgl. 1 Tim. 3:5).(...)” 

 

“(...)God heeft man en vrouw aan elkaar verbonden om gezamenlijk Hem te vertegenwoordigen op aarde. Zij vullen elkaar in deze taak aan. Zo mogen zij dat ook doen in de kerk van Christus. Wat God bij de schepping heeft gegeven en door de zondeval is verbroken, komt hier terug. In het lichaam van Christus kan het oog niet tegen de hand zeggen: ‘Ik heb je niet nodig’, en evenmin kan het hoofd tegen de voeten zeggen: ‘Ik heb jullie niet nodig’ (1 Kor. 12:21). Zowel mannen als vrouwen zijn geroepen hun gaven in te zetten tot opbouw van de gemeente van Christus, zodat deze gaven daadwerkelijk charismata zijn, dat wil zeggen: gaven die dienstbaar zijn aan de opbouw van de kerk.(..)” 

 

Steensma concludeert vervolgens:

 

(...)Heel het getuigenis van de Schrift leert dat mannen en vrouwen samen hun taak in dit koninkrijk mogen én moeten uitvoeren. Deze gelijkheid qua gezag doet niets af van hun eigenheid. Een pleidooi voor deze gelijkheid is geen pleidooi voor de vervaging van de grens tussen man- of vrouw-zijn, maar wel een pleidooi voor gehoorzaamheid aan de Schrift.(...)”

 

“(...)Maar we doen er beter aan iets langer te luisteren naar het geheel van de Schrift, rekening houdend met de specifieke historische en culturele context van de teksten die ter discussie staan, dan zonder gedegen onderzoek vast te houden aan een praktijk die geen recht doet aan de Schrift, het werk van de Geest en de bedoeling van God ten aanzien van de verhouding tussen man en vrouw in zijn koninkrijk. (...)”

 

Dat zijn geen mis te verstane woorden: een praktijk die geen recht doet aan de Schrift, het werk van de Geest en de bedoeling van God ten aanzien van de verhouding tussen man en vrouw in zijn koninkrijk. Dit boek van Steensma krijgt veel te weinig aandacht, zelfs geen aandacht in het voorstel van de commissie en lijkt ook ter synode voor afgevaardigden geen rol te spelen. Zijn uitgebreide verantwoording vertolkt de Bijbelse legitimatie die de minderheid bedoelt; wellicht dat die minderheid niet, niet volledig, niet zo nauwgezet, exegetisch en hermeneutisch verantwoord als Steensma, haar standpunt steeds naar voren heeft proberen te brengen, maar het kan even zo goed zijn dat de meerderheid onvoldoende naar die minderheid heeft geluisterd of heeft willen luisteren en onvoldoende bij haar heeft doorgevraagd of heeft willen doorvragen wat die minderheid precies met haar standpunt bedoelt. Wie dat beseft, kan niet zomaar vooruitlopen op wat onvermijdelijk of onomkeerbaar lijkt, de handhaving van bestaande besluiten, maar zal met  welwillendheid de revisieverzoeken tegemoet moeten treden en hen op hun inhoud beoordelen. Dan past het niet om nu reeds de mogelijkheid te verkennen om kerken in een strafbankje van de kerken te plaatsen, de interim-classis. Als deze mogelijkheid op voorhand als oplossing wordt gezien door de commissie gaat zij in wezen voorbij aan de aard, ernst en overtuiging van de minderheid dat openstelling van de ambten op de Schrift gebaseerd, verantwoord, wenselijk en noodzakelijk is. 

 

Geen onoverkomelijke en principiële bezwaren

Het verrast dan ook dat dit voorstel meermalen in comité besproken door de synode kennelijk niet stuit op onoverkomelijke en principiële bezwaren. Weliswaar rept de commissie in haar oplegger wel over kritische geluiden en bezwaren, maar die zijn kennelijk niet van dusdanige aard dat haar voorstel als niet voldoende realistisch en hoopvol perspectief wordt gezien, gelet op het feit dat de oplegger door het moderamen aan de kerken en de media is vrijgegeven. Dat stemt tot bezorgdheid, omdat onduidelijk is welke waarborgen de synode biedt voor een grondige beoordeling van de revisieverzoeken. Daarin ligt namelijk de echte oplossing om de toekomst van het kerkverband te waarborgen, omdat die oplossing wanorde voorkomt, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede.

 

Verkeerde volgorde

verkeerde volgorde

Na meermalen in comité te hebben vergaderd over het voorstel van de commissie Toekomst Kerkverband, heeft het moderamen een oplegger daarover vrijgegeven. De mededeling van het moderamen, na het geheim overleg van 12 oktober 2024, dat de synode in beginsel een realistisch en hoopvol perspectief voor het kerkverband zou hebben gevonden, lijkt een hyperbool te zijn. Er lijkt geen sprake van een realistisch, laat staan van een hoopvol perspectief; als er al sprake is van een perspectief, is er eerder sprake van een somber perspectief. Door eerst te komen met een voorstel over het voortbestaan van het kerkverband, uitgaande van de huidige situatie, wordt de volgorde der dingen omgedraaid en daarmee een hypotheek gelegd op de behandeling van de revisieverzoeken betreffende het openstellen van de ambten. 

 

Verkeerde kant

De commissie begint aan de verkeerde kant. Weliswaar stelt de commissie dat zij haar voorstel doet onder het voorbehoud dat de revisieverzoeken nog moeten worden behandeld, toch zijn commissievoorstellen uitsluitend gebaseerd op het scenario dat de huidige besluiten over vrouw en ambt gehandhaafd blijven. Het argument van de commissie daarvoor - het is de geldende situatie ook omdat in 1998 al is uitgesproken dat er geen ruimte is voor openstelling van de ambten - bevestigt dat. Doordat de commissie uitgaat van de hypothese dat de huidige synodebesluiten over de openstelling van de ambten gehandhaafd blijven, ligt daarin - bewust of onbewust - besloten, dan wel wordt de indruk gewekt, dat de revisieverzoeken door de synode ongegrond zullen worden verklaard. Het voorstel gaat namelijk uit van deze premisse. Dat blijkt  onder andere uit de laatste alinea van de notitie als bijlage 1 bij de oplegger. Daarin schrijft de commissie zonder enige voorbehoud:

 

“(...) wanneer de synode deze derde weg niet realistisch acht daarmee het ‘interim-model’ waarschijnlijk niet uitvoerbaar is en de synode dan op andere wijze recht zal moeten doen aan de uitkomsten van het convent en de gegroeide situatie van de kerken. De synode van 2024 verplicht zich dan om kerken en classes duidelijkheid te bieden ten aanzien van de vraag of het Schriftgezag in het geding is bij een afwijken van het besluit rondom ‘vrouw en ambt’, of een afwijken van synodebesluiten past binnen het huidige kerkstelsel, en hoe tegen de achtergrond van de uitkomsten daarvan omgegaan moet worden met kerkenraden die afwijken van synodale besluiten.”  

 

De commissie schrijft hier letterlijk dat, als haar voorstel van het ‘interim-model’ niet wordt aanvaard, dan de synode zich verplicht om duidelijkheid te bieden over  de vraag of het Schriftgezag in het geding is bij afwijken van het besluit rondom ‘vrouw en ambt’ of een het afwijken van synodebesluiten past binnen het huidige kerkstelsel, en hoe tegen de achtergrond van de uitkomsten daarvan omgegaan moet worden met kerkenraden die afwijken van synodale besluiten. Immers, van een scheuring van het kerkverband kan realiter alleen sprake zijn als de huidige synodale besluiten gehandhaafd blijven en plaatselijke kerken zich daaraan, om des gewetenswil, niet kunnen en willen conformeren. Om die scheuring te voorkomen en toekomst te geven aan het kerkverband zou de commissie er goed aan gedaan hebben ideeën te ontwikkelen  om aan die gewetensnood tegemoet te komen. Als de synode de revisieverzoeken gegrond verklaart, is er geen probleem, want dan is de openstelling van de ambten binnen het kerkverband aanvaard. Voor dat geval zijn er geen afwijkende kerkenraden en is er geen noodzaak voor vermaan of tucht of welk ander middel ook. Dat wil niet zeggen dat er ook dan geen gewetensbezwaren kunnen zijn  van de zijde van  degenen die tegen de openstelling van de ambten zijn, maar dat zal dan niet zozeer kerkrechtelijk van aard zijn, maar van inhoudelijke aard. Dat kan betekenen dat bezwaarden tegen openstelling van de ambten ervoor kiezen om het kerkverband te verlaten, maar dat is dan kerkrechtelijk gezien een vrije keuze. Er is dus in wezen alleen een problematische situatie als de huidige besluiten gehandhaafd blijven en plaatselijke kerken tot het kerkverband willen blijven behoren, maar die besluiten niet aanvaarden. Vroeg of laat leidt dat tot een kerkscheuring; willen de kerken die voorkomen, dan zal er een oplossing moeten worden gevonden die ruimte geeft om toch - mogelijk onder voorwaarden - te kunnen afwijken van het meerderheidsbesluit. Iets van een gedoogconstructie is dan onvermijdelijk.  Daarbij moet worden opgemerkt dat de suggestie van de commissie dat de verdeeldheid binnen het kerkverband zich ook uitstrekt tot afwijking van het besluit over homoseksuele relaties, onterecht is, omdat die kwestie niet voorligt op de synode, maar nog minder oorzaak is van huidige verdeeldheid binnen het kerkverband; in ieder geval is dat van ondergeschikte betekenis gelet op het feit dat afwijking van dat besluit hooguit betrekking heeft op een enkele gemeente en dus een probleem van ondergeschikt belang is dat de kerken gezamenlijk in ieder geval niet per se in volle omvang raakt. 

 

Werkvolgorde

De werkvolgorde klopt dus niet. Als serieus rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat revisieverzoeken gegrond kunnen zijn, wat een redelijk uitgangspunt is, is het nogal prematuur om, vooruitlopend op de uitkomsten daarvan, alvast een voorstel te doen dat ziet op de situatie dat de revisieverzoeken afgewezen zijn. Dat de synode in het geheim hierover meerdere malen al heeft gesproken, en delen van informatie niet vrijgegeven wordt, legt een hypotheek op de behandeling van de revisieverzoeken. Welk vertrouwen kunnen revisieverzoekers ontlenen aan de door de synode gevolgde werkwijze? Weinig; dat klemt temeer omdat de commissie uitvoerig ingaat op de oorzaken van het probleem en daarbij het standpunt van de minderheid in meer of mindere mate nogal karikaturaal weergeeft. Daarbij valt in het bijzonder op dat de commissie het minderheidsstandpunt beschrijft vanuit de scope van de cultuur. Laat nu net het bezwaar van de meerderheid tegen het minderheidsstandpunt zijn dat de minderheid bij de uitleg van de Bijbel de huidige culturele context doorslaggevend vindt, terwijl het minderheidsstandpunt niet beperkt is tot die scope, maar een veelheid van argumenten kent, waarbij lang niet alle argumenten, misschien wel grotendeels niet, de cultuur van doorslaggevende betekenis is. Dat maakt het commissievoorstel beladen en kwestieus.

 

In overeenstemming met de Bijbel

In het commissievoorstel wordt bovendien geen genuanceerde weergave gegeven van het minderheidsstandpunt door bijvoorbeeld de uitwerking daarvan door Gouda in zijn instructie aan de synode 2019 met verwijzing naar het boek van dr. Bert Loonstra, ‘Meedenken met Paulus’ of van recentere datum, ‘Geroepen tot de dienst’ van dr. Douwe Steensma, die zelfs tot de conclusie komt dat het huidige verbod dat vrouwen ambtsdrager mogen zijn, niet in overeenstemming is met wat de Bijbel leert. Volgens Steensma leert de Bijbel dat in Christus man en vrouw een gelijke gezagspositie mogen bekleden. Om dit duidelijk te maken worden talrijke Bijbelteksten en Bijbelse motieven besproken, zowel uit het Oude als het Nieuwe Testament. 

 

Op grondige wijze stelt Steensma het meerderheidsstandpunt aan de kaak. In zijn epiloog schrijft Steensma onder andere: 

 

“(...) Vrouwen hebben in het koninkrijk van God dezelfde status als mannen. Deze status houdt in dat zij ook in kerkelijke ambten werkzaam mogen zijn. Deze ambten zijn diensten waartoe diegenen die daartoe gaven hebben ontvangen, worden geroepen en aangesteld. Zo’n dienst wordt naast en in zekere zin tegenover de dienst van anderen in de gemeente verricht. Zij die hem verrichten, vormen – om met J.P. Versteeg te spreken – een duidelijk herkenbare groep en vinden bij de gelovigen erkenning. Ambtsdragers zorgen voor de gemeente, geven leiding aan andere diensten in haar midden en rusten de gelovigen toe voor werk in dienst van Christus.1 Zo wordt zijn lichaam opgebouwd (Ef. 4:12). Deze opbouw vindt plaats door dienende arbeid. Diakonia is dan ook hét woord in het Nieuwe Testament dat wordt gebruikt ter aanduiding van ambten. Het ambt geeft coördinerend en stimulerend leiding aan de gemeente door haar te dienen.(...)” 

 

"(...)" Vooral teksten van Paulus over het zwijgen van vrouwen en het niet toestaan van hun deelname aan de onderlinge raadgeving (1 Kor. 14:34-35; 1 Tim. 2:11-14), hebben veel bijgedragen aan hun achterstelling in een groot deel van de christenheid. De invloed van deze teksten is buiten alle proporties gelet op hun theologische inhoud en toepasbaarheid. Deze teksten zijn namelijk toegespitst op specifieke omstandigheden. (...)”

 

“(...)Ter onderbouwing van zijn vermaan gebruikte Paulus gedachten die in zijn tijd geen enkele discussie opriepen: Adam is het eerst geschapen, en: ‘de vrouw’ werd verleid en overtrad het gebod. Deze beide gedachten hadden in 1 Timoteüs een concrete, epistolaire functie. Daarmee is niet gezegd dat de kerk vandaag daaraan voorbij kan gaan. Ze hebben nog steeds gezag. Beter gezegd: de bedoeling van deze gedachten heeft nog steeds gezag. Deze bedoeling was toen dat wanorde en dwaalleer moest worden tegengegaan. Misschien zou ook zelfs de letterlijke tekst van deze apostolische opmerkingen vandaag nog steeds een functie kunnen hebben. Voorstelbaar is dat de ‘argumentatie’ dat Adam het eerst is geschapen, tot op zekere hoogte zinvol zou kunnen zijn in een bepaalde context. Deze context zou kunnen zijn dat mannen hun taak in het koninkrijk van God verwaarlozen, geen functie in de kerk willen aanvaarden en alle kerkenwerk aan vrouwen overlaten. Fijntjes zouden zij erop gewezen kunnen worden dat God ‘de man’ als eerste heeft aangesproken en dat zij zich bewust moeten zijn van hun verantwoordelijkheid.” 

 

“(...) De Geest schenkt drie soorten genadegaven. Er zijn gaven die betrekking hebben op (a) het woord van God: de verkondiging van het evangelie, profeteren, spreken in klanktaal, en het geven van onderwijs en pastorale troost en vermaan; (b) een bovennatuurlijke kracht, zoals het doen van wonderen en genezing, en (c) praktische hulp en het coördineren van diensten en activiteiten. Deze charismata worden zonder onderscheid naar sekse geschonken. Dit geldt ook voor de charismata die de basis vormen van leidinggevende functies (Ef. 4:7-13). Deze functies dienen de verzorging, bescherming en regering van de gemeente. Aan haar moet leiding worden gegeven als aan een huisgezin (vgl. 1 Tim. 3:5).(...)” 

 

“(...)God heeft man en vrouw aan elkaar verbonden om gezamenlijk Hem te vertegenwoordigen op aarde. Zij vullen elkaar in deze taak aan. Zo mogen zij dat ook doen in de kerk van Christus. Wat God bij de schepping heeft gegeven en door de zondeval is verbroken, komt hier terug. In het lichaam van Christus kan het oog niet tegen de hand zeggen: ‘Ik heb je niet nodig’, en evenmin kan het hoofd tegen de voeten zeggen: ‘Ik heb jullie niet nodig’ (1 Kor. 12:21). Zowel mannen als vrouwen zijn geroepen hun gaven in te zetten tot opbouw van de gemeente van Christus, zodat deze gaven daadwerkelijk charismata zijn, dat wil zeggen: gaven die dienstbaar zijn aan de opbouw van de kerk.(..)” 

 

Steensma concludeert vervolgens:

 

(...)Heel het getuigenis van de Schrift leert dat mannen en vrouwen samen hun taak in dit koninkrijk mogen én moeten uitvoeren. Deze gelijkheid qua gezag doet niets af van hun eigenheid. Een pleidooi voor deze gelijkheid is geen pleidooi voor de vervaging van de grens tussen man- of vrouw-zijn, maar wel een pleidooi voor gehoorzaamheid aan de Schrift.(...)”

 

“(...)Maar we doen er beter aan iets langer te luisteren naar het geheel van de Schrift, rekening houdend met de specifieke historische en culturele context van de teksten die ter discussie staan, dan zonder gedegen onderzoek vast te houden aan een praktijk die geen recht doet aan de Schrift, het werk van de Geest en de bedoeling van God ten aanzien van de verhouding tussen man en vrouw in zijn koninkrijk. (...)”

 

Dat zijn geen mis te verstane woorden: een praktijk die geen recht doet aan de Schrift, het werk van de Geest en de bedoeling van God ten aanzien van de verhouding tussen man en vrouw in zijn koninkrijk. Dit boek van Steensma krijgt veel te weinig aandacht, zelfs geen aandacht in het voorstel van de commissie en lijkt ook ter synode voor afgevaardigden geen rol te spelen. Zijn uitgebreide verantwoording vertolkt de Bijbelse legitimatie die de minderheid bedoelt; wellicht dat die minderheid niet, niet volledig, niet zo nauwgezet, exegetisch en hermeneutisch verantwoord als Steensma, haar standpunt steeds naar voren heeft proberen te brengen, maar het kan even zo goed zijn dat de meerderheid onvoldoende naar die minderheid heeft geluisterd of heeft willen luisteren en onvoldoende bij haar heeft doorgevraagd of heeft willen doorvragen wat die minderheid precies met haar standpunt bedoelt. Wie dat beseft, kan niet zomaar vooruitlopen op wat onvermijdelijk of onomkeerbaar lijkt, de handhaving van bestaande besluiten, maar zal met  welwillendheid de revisieverzoeken tegemoet moeten treden en hen op hun inhoud beoordelen. Dan past het niet om nu reeds de mogelijkheid te verkennen om kerken in een strafbankje van de kerken te plaatsen, de interim-classis. Als deze mogelijkheid op voorhand als oplossing wordt gezien door de commissie gaat zij in wezen voorbij aan de aard, ernst en overtuiging van de minderheid dat openstelling van de ambten op de Schrift gebaseerd, verantwoord, wenselijk en noodzakelijk is. 

 

Geen onoverkomelijke en principiële bezwaren

Het verrast dan ook dat dit voorstel meermalen in comité besproken door de synode kennelijk niet stuit op onoverkomelijke en principiële bezwaren. Weliswaar rept de commissie in haar oplegger wel over kritische geluiden en bezwaren, maar die zijn kennelijk niet van dusdanige aard dat haar voorstel als niet voldoende realistisch en hoopvol perspectief wordt gezien, gelet op het feit dat de oplegger door het moderamen aan de kerken en de media is vrijgegeven. Dat stemt tot bezorgdheid, omdat onduidelijk is welke waarborgen de synode biedt voor een grondige beoordeling van de revisieverzoeken. Daarin ligt namelijk de echte oplossing om de toekomst van het kerkverband te waarborgen, omdat die oplossing wanorde voorkomt, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede.