Blog posts

Doemscenario

doemscenario

Inmiddels is duidelijk dat deze week door het moderamen een voorstel wordt gedaan dat geen voorstel tot scheuring mag heten, maar feitelijk wel is. Het voorstel wordt gepresenteerd als het minst slechte van twee kwaden; maar ook een gecontroleerde scheur, is een scheur. Het gemak waarmee andere opties terzijde worden gesteld, is onbegrijpelijk.  Het moderamen schuift de mogelijkheid, in feite de plicht, om elkaar als kerken te verdragen en met elkaar in gesprek te gaan met één pennenstreek als niet realistisch van tafel. Het gemak waarmee dat lijkt te gebeuren, verraadt ook onbegrip over wat de aard en betekenis zijn van een kerkverband en haar ordening. Het voorstel dat het moderamen schetst is een doemscenario.

 

Ontbinding kerkelijke gemeenschap

Een doemscenario omdat het voorstel neerkomt op de ontbinding van de kerkelijke gemeenschap, zoals dr. Bert Loonstra in zijn blog treffend schreef. De formulering is veelzeggend van Loonstra; niet enkel een kerkrechtelijk construct, het kerkverband, maar de gemeenschap, die dat kerkverband vormt, wordt ontbonden. De onderlinge band en verbondenheid worden verbroken. Ook een doemscenario omdat de ruimte die het gereformeerd kerkrecht, en dus ook de CGK-kerkorde, biedt daarmee niet volledig wordt benut. Het voorstel behelst de weg van de minste weerstand, dat contrair gaat aan de aard en de bedoeling van gereformeerd kerkrecht. Artikel 1 van de kerkorde begint met: “Om in de gemeente van Christus naar de vereiste orde te leven (...)”. De ‘vereiste orde’ drukt geen wet van Meden en Perzen uit, maar zoals deze bepaling in een andere weergave van de kerkorde ook wel wordt omschreven ‘de goede’ orde. Haar bindende kracht ligt in het bewaren van de orde binnen de kerken, dat wil zeggen: de vrede. Echter, de kerkorde is geen wet in die zin dat zij rechtens afdwingbare verplichtingen bevatten waaraan geen enkele kerk of geen enkel kerklid zich zou mogen onttrekken.  Het doel van de kerkorde zelf brengt namelijk mee dat er van de kerkorde kan worden afgeweken. En met het afwijken van de orde van de kerken door kerken of kerkleden staat niet onmiddellijk de kerkorde op losse schroeven. Hoewel die suggestie ook ter synode lijkt te worden gedaan, is dat onjuist. Uiteraard moeten de kerken waken tegen wanorde in de kerken, maar niet elke afwijking van de kerkorde, en daarop gebaseerde besluiten en uitspraken, leidt tot wanorde.

 

Gods Woord bindt

In de kwestie van de openstelling van de ambten blijkt dat ook niet het geval te zijn. Inmiddels is er een substantieel aantal kerken binnen het kerkverband die de ambten hebben geopend. Echter, niet het openstellen van de ambten zelf leidt tot wanorde, maar de daarover gevoerde (theologische) discussie. Het kerkverband kan probleemloos functioneren, ook als er plaatselijke kerken zijn die ambten openstellen. Een belangrijk uitgangspunt in het gereformeerde kerkrecht is dat kerkelijke regels, waaronder ook uitspraken en besluiten worden begrepen, niet het geweten rechtstreeks mogen binden, omdat het menselijke bepalingen zijn. Alleen Gods Woord zelf bindt het geweten. Hierin onderscheidt het gereformeerde kerkrecht zich ook nadrukkelijk van het canonieke recht van de Rooms Katholieke Kerk; aan haar kerkorde wordt immers een goddelijk gezag toegekend. In dit kader is het belangrijk om te constateren dat de uitspraken die de synodi hebben gedaan over Vrouw en Ambt geen leeruitspraken betreffen. Dat komt het sterkste tot uitdrukking in het feit dat steeds gezegd is over het minderheidsstandpunt dat het geen tuchtwaardig standpunt is, maar ook dat niet wordt getwijfeld aan de integriteit van degenen die het minderheidsstandpunt huldigen. Het mag ook zonder meer als standpunt worden uitgedragen. Bovendien is er geen enkele synode uitspraak of besluit die het minderheidsstandpunt heeft verworpen omdat het in strijd zou zijn met Gods Woord. Dat zijn argumenten die er toe doen. Blijkens het minderheidsstandpunt vloeit niet noodzakelijkerwijs voort dat de ambten voorbehouden zijn aan mannen. Dat een meerderheid van synode afgevaardigden deze visie op de ambten niet prefereert als resultaat van hun Schriftuitleg, betekent niet dat die meerderheidsvisie daarom een gebod is dat voortkomt uit Gods Woord zelf. Dat brengt ook met zich mee dat het gaat om iets wat niet-noodzakelijk is voor de orde in de kerk. Sterker, door de minderheid tegen haar geweten in te dwingen zich te conformeren aan het meerderheidsstandpunt, wordt hiërarchie in het kerkverband geïntroduceerd. Daarmee wijkt het kerkverband op dit punt dan in wezen niet af van de opvattingen van Rome. 

 

Typerende kwalificaties

Daarom is de formulering van het voorstel opvallend; de typering van de afdeling A bestaat uit “alle kerken die uitspreken zich in alles te willen houden aan de Schrift, de belijdenis, de kerkorde en de synodale bepalingen zoals die tot op heden hun beslag hebben gekregen”, terwijl afdeling B “bestaat uit kerken die zich eveneens willen baseren op Schrift en belijdenis, maar waar plaatselijke afwijkingen voorkomen ten aanzien van de kerkorde en de synodale bepalingen”. Er zit duidelijk verschil in woordkeuze; Afdeling A kerken zijn de kerken die zich houden aan de Schrift et cetera en Afdeling B wil zich baseren op de Schrift et cetera; afdeling B lijkt daarmee een meer vrijblijvende omgang met de Schrift et cetera te hebben dan afdeling B. Dat is een onderscheid dat de verschillen tussen minder- en meerderheid niet juist kwalificeert, maar eerder de minderheid diskwalificeert. Immers, de minderheid heeft ander een Schriftverstaan over het thema vrouw en ambt dan de meerderheid, maar ook de minderheid is er van overtuigd dat zij met haar standpunt zich houdt aan de Schrift, de belijdenis en de kerkorde en de synodale bepalingen met dien verstande dat zij op grond van hun geweten de uitspraak over het gesloten houden van ambten niet kan aanvaarden. En het is bekend dat ook kerken die zich tot afdeling A rekenen zich ook niet in alles aan alle synodale bepalingen houden. Het is hier niet de plaats om man en paard te noemen, maar het geeft wel aan dat het even onjuist als simplistisch is om kerken binnen het kerkverband te categoriseren op de wijze zoals het moderamen doet. Daar komt nog bij dat te verwachten valt dat binnen beide afdelingen er op verschillende onderwerpen door verschillende kerken kan worden afgeweken van de kerkordening om verschillende redenen. Dat is nu juist karakteristiek aan gereformeerd kerkrecht. Wie die ruimte niet aanvaardt, vervalt in kerkelijke hiërarchie.

 

Niet ter vrije bepaling

En niet alleen artikel 1 van de K.O. laat ruimte voor verschillen, maar ook artikel 31 K.O.; die bepaalt immers dat er geen meerderheidsbesluiten mogen worden genomen die in strijd zijn met Schrift, belijdenis en kerkorde. Het is deze bepaling bij uitstek die voorkomt dat de meerderheid gaat heersen over de minderheid. Het is daarom veelzeggend als een minderheid zich niet kan conformeren aan het meerderheidsstandpunt. Dan schort er iets aan het besluit of de uitspraak. Die omstandigheid rechtvaardigt niet het einde van het gesprek en het opsplitsen van het kerkverband, maar zij rechtvaardigt een intensivering van het gesprek. Luisteren naar de gewetensnood van de ander en zoeken naar ruimte om elkaars overtuiging te kunnen aanvaarden om recht te doen aan iedereen. Daarvoor geeft artikel 85 K.O. ook een verplichting, omdat het kerken verbiedt om over elkaar te heersen. Besluitvorming die wordt opgelegd aan een minderheid tegen haar geweten in, terwijl het geen leerbesluit is, het minderheidsstandpunt niet in strijd is met de Schrift, maar voortvloeit uit een ander Schriftverstaan, is eenvoudigweg in strijd met gereformeerd kerkrecht en kan niet worden aanvaard. Ook hierom is het voorstel van het moderamen een doemscenario, omdat het tegenstellingen maakt, die er, op grond van het kerkrecht, helemaal niet zijn. Wat er wel aan de hand is, is dat de meerderheid het moeilijk vindt om het standpunt van de minderheid te verdragen. En hoewel dat begrijpelijk is, is dat geen reden om daarom het kerkverband maar te splitsen. Het kerkverband staat de kerken niet ter vrije bepaling, want zij behoort Christus toe, omdat zij een geestelijke eenheid is waarvan Christus zelf het hoofd is. Het opsplitsen van het kerkverband is het verbreken van de geestelijke eenheid die geworteld is Christus zelf. Het voorstel betreft een organisatorische, institutaire, reorganisatie van het kerkverband ter beslechting van verschillen in schriftverstaan waartoe de kerken niet bevoegd zijn. Alleen als kerken binnen het kerkverband in strijd handelen, denken en doen met Gods Woord hebben de overige kerken de bevoegdheid hen van het kerkverband af te snijden. Het op andere gronden verbreken van de samenwerking is in strijd met de aard en bedoeling van gereformeerd kerkrecht. 

 

Geestelijke verschraling

Bovendien leidt dit voorstel tot geestelijke verschraling tussen de kerken. Zij ontmoeten elkaar niet meer, gaan daardoor het geestelijke gesprek uit de weg waardoor de kerken van elkaar vervreemden en hun liefde voor elkaar zal verkillen. Het is juist goed dat kerken elkaar ontmoeten en samenwerken in classes, Particuliere Synodes en de Generale Synode. Het dwingt kerken om zich tegenover elkaar te verantwoorden, zich te oefenen in verdraagzaamheid en het zoeken van de eenheid ten bate van de voortgang van het Evangelie en in het belang van de plaatselijke kerken en hun leden. Het leert kerken om te erkennen dat zijzelf de eenheid en de liefde niet in de hand hebben, maar daarin afhankelijk zijn van de Heer van de kerk en zijn Geest. 

 

Curieus en onbetamelijk

Daarom is het merkwaardig dat het moderamen slechts vijf opties heeft, terwijl de belangrijkste optie, de eenheid bewaren en het meerderheidsbesluit niet dwingend aan de kerken op te leggen, niet eens meer wordt genoemd. Dat getuigt van klein geloof en van de mens als maat van alle dingen. Dat past de kerken niet. Vanuit de kerken zijn er meerdere voorstellen gedaan waarover het moderamen met geen woord rept. Daardoor is onduidelijk of die voorstellen door het moderamen zijn onderzocht. Dat is curieus en onbetamelijk. Het voorstel van het moderamen dient daarmee niet de vrede, maar schept wanorde, terwijl onze God geen God van wanorde is, maar van vrede.

 

https://tinyurl.com/ynsz542k

Kerkelijke ruimte

kerkelijke ruimte

Eén van de veelgehoorde bezwaren tegen kerkenraadsbesluiten die de ambten openstellen voor vrouwen is dat andere kerken binnen het kerkverband voor die besluiten mede verantwoordelijk zouden zijn of indirect verantwoordelijk zouden zijn. Een dergelijke verantwoordelijkheid kunnen bezwaarde kerken vervolgens niet voor hun rekening nemen. Dat lijkt een plausibel argument, maar dat is het niet. De reikwijdte van kerkenraadsbesluiten strekt niet verder dan de eigen kerkelijke gemeente, simpelweg omdat de bevoegdheid van de kerkenraad begrensd is tot de eigen plaatselijke gemeente. Er is buiten de eigen plaatselijke gemeente voor de kerkenraad geen enkele ambtsbevoegdheid, zodat zijn besluiten buiten de eigen plaatselijke kerk niet bindend zijn. Voor zover met het begrip ‘medeverantwoordelijkheid’ in morele zin bedoeld wordt, is daarvoor ook geen plaats. Dat het wellicht zo wordt ervaren, mag zo zijn, maar dat op zichzelf is geen argument. Door zich te beroepen op medeverantwoordelijkheid of indirecte verantwoordelijkheid worden de onderlinge geschillen onnodig vergroot en wordt polarisatie aangewakkerd binnen de kerken.

 

Geen collectieve verantwoordelijkheid

Natuurlijk valt er iets voor te stellen bij de gedachte dat binnen de samenwerking van kerken in een kerkverband er ook sprake is van onderlinge morele verantwoordelijkheid voor elkaars gedragingen en besluiten. Deze door kerken gevoelde morele verantwoordelijkheid is de beleefde overtuiging dat handelen in strijd met synodale besluiten, zondig is. Door afwijkingen van synodale besluiten door andere kerken binnen het kerkverband te dulden, wordt de zonde binnen het kerkverband door de andere kerken getolereerd om welke reden sprake is van medeverantwoordelijkheid. Toch is deze ervaren medeverantwoordelijkheid in het licht van de Bijbel en de aard van het kerkverband onterecht. Het boek 'Openbaring van Johannes’ bijvoorbeeld begint met: ‘Van Johannes, aan de zeven gemeenten in Asia.’ Vervolgens benadrukt Johannes hun onderlinge eenheid wanneer hij schrijft: ‘Ik, Johannes, uw broeder, die door onze eenheid met Jezus net als u deel in de ellende, het koninkrijk en de standvastigheid – ik was op het eiland Patmos omdat ik over God had gesproken en van Jezus had getuigd.’ Hieruit blijkt dat Johannes de zeven gemeenten als een eenheid beschouwt, een verband van gemeenten, een soort van kerkverband. Vervolgens krijgt Johannes de opdracht om alles wat hij  ziet in een boek op te schrijven en naar de zeven gemeenten, naar Efeze, Smyrna, Pergamum, Tyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea te sturen. Jezus zelf zegt tegen Johannes dat de zeven sterren de engelen van de zeven gemeenten zijn, en de zeven kandelaars zijn de zeven gemeenten zelf. Vervolgens krijgt Johannes de opdracht om aan de verschillende engelen van de verschillende gemeenten specifieke, op de betreffende gemeente betrekking hebbende, boodschappen te schrijven. Er is bij een aantal gemeenten sprake van stevige vermaning, maar in geen enkel geval worden de andere gemeenten daarvoor verantwoordelijk gehouden. De gemeenten worden elk individueel aangesproken, ondanks dat Johannes in zijn openingswoorden de zeven gemeenten als collectief aanspreekt, hij alles in een boek moet opschrijven en expliciet spreekt over de eenheid van de zeven gemeenten en Johannes met Jezus. Wie de verschillende vermaningen aan de verschillende gemeenten op zich laat inwerken, moet vaststellen dat in een aantal gemeenten sprake is van ernstige zonden, maar dat er geen sprake is van een collectieve verantwoordelijkheid voor die zonden. Daaruit valt te concluderen dat er niet zomaar sprake is van een collectieve verantwoordelijkheid voor daden en gedrag van plaatselijke kerken binnen een kerkverband. Het aanmeten van medeverantwoordelijkheid voor deviant gedrag van plaatselijke kerken is daarom niet per sé Bijbels. Er is eerder sprake van een misplaatst gevoel van verantwoordelijkheid. Daarmee wordt ten onrechte een hypotheek op het kerkverband gelegd, die de eenheid van het kerkverband onnodig op de proef stelt. 

 

Openlijke verklaring

Dit uitgangspunt blijkt ook uit de grondslag van het kerkverband, zijn bestaansrecht, zijnde de gedeelde geloofsbelijdenis van het kerkverband. Net zoals in Openbaringen de eenheid met Jezus de zeven gemeenten met elkaar verbindt, vindt ook de eenheid binnen het kerkverband zijn grondslag in de eenheid met Jezus, zoals de kerken die belijden in hun belijdenisgeschriften. Het is daarom niet voor niets en zelfs kenmerkend dat, bij de aanvang van iedere generale synode, de afgevaardigden openlijk hun instemming betuigen met de belijdenisgeschriften van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Door de preses wordt dat aan alle leden gevraagd. De officiële openlijke verklaring die als bijlage bij de kerkorde is toegevoegd luidt: 

 

“Onder de kenmerken, waardoor de ware kerk zich van menselijke genootschappen onderscheidt, moet de belijdenis der waarheid wel in de eerste plaats worden genoemd. Onze Here Jezus Christus zeide immers: ’Indien gij in Mijn Woord blijft, zijt gij waarlijk Mijn discipelen’ (Joh. 8: 31) en: ’Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is’ (Matth. 10: 32). In gehoorzaamheid aan de Here acht de vergadering het betamelijk, dat openlijk wordt getuigd, welke de belijdenis der Christelijke Gereformeerde Kerken is.  Al deze kerken erkennen de Belijdenis des Geloofs van de gereformeerde kerken in Nederland, de Heidelbergse Catechismus en de Leerregels van de synode van Dordrecht, gehouden in 1618 en ’19, als de volledige uitdrukking van hun geloof. In overeenstemming met deze kerken betuigen wij gaarne als leden der generale synode, dat wij van harte gevoelen en geloven, dat alle artikelen en stukken der leer, begrepen in de genoemde ’Drie formulieren van enigheid’, in alles met Gods Woord overeenkomen, waarom wij elke leer die daarmede in strijd is, verwerpen, al onze handelingen daarmede in overeenstemming wensen te brengen, blijkens de onder ons aangenomen Kerkorde van Dordrecht anno 1618-’19, en gaarne ieder in onze kerkelijke gemeenschap opnemen, die met deze belijdenis instemt. Moge de Koning der Kerk dit geloof in veler harten werken en vermeerderen en mogen allen die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben, de hun bewezen genade openbaren in het zoeken van de gemeenschap der heiligen tot verheerlijking van Hem, die gebeden heeft dat al de Zijnen één zullen zijn. “

 

Basis kerkverband

Een dergelijke instemming is niet zomaar een formaliteit, maar een belijdenis van elke afgevaardigde ter synode. Die belijdenis vormt de basis van het kerkverband. Deze belijdenis is bepalend. Het is dan ook opvallend dat in alle kerkelijke discussies over bijvoorbeeld vrouw en ambt er nauwelijks aandacht wordt besteed aan de vraag in hoeverre openstelling van de ambten in strijd zou zijn met de belijdenis van de kerken. Daarvan is in ieder geval geen sprake als de openstelling van de ambten op gespannen voet met het Schriftgezag en met de oude beginselen van de CGK wordt ervaren; dat dit misschien zo wordt gevoeld, ervaren en beleefd is niet hetzelfde als de objectieve, dat is aantoonbare, vaststelling dat er sprake is van opvattingen in strijd met de belijdenis van de kerken. Daarmee zit er dus veel meer rek in de samenwerking met en tussen kerken dan door een deel van de kerken wordt gesuggereerd. Evenals geen enkele synode heeft uitgesproken dat openstelling van ambten in strijd met de Bijbel is, heeft zij ook nog nooit uitgesproken dat zij in strijd is met de belijdenis van de kerken, en terecht. Die constatering kan ook niet simpelweg worden afgedaan als een formele constatering en meer niet, want zij heeft inhoudelijke betekenis voor het kerk-zijn van de Christelijke Gereformeerde Kerken. De ruimte die plaatselijke kerken binnen het kerkverband hebben, wordt niet primair bepaald door synodale besluiten, maar door hun gemeenschappelijke belijdenis. Dat betekent uiteraard niet dat synodebesluiten er niet toedoen, helemaal niet, maar zij functioneren binnen de bandbreedte van wat de kerken gezamenlijk belijden. Dat verklaart ook dat synodebesluiten in overeenstemming met de belijdenis van de kerken moeten zijn; voldoen zij daaraan niet dan kunnen zij geen rechtsgeldige besluiten zijn, omdat zij dan plaatselijke kerken zouden binden, terwijl dat verder reikt dan waartoe de kerken zich op grond van hun belijdenis hebben verbonden. 

 

Gebondenheid aan besluiten

Om misverstanden te voorkomen, betekent dat niet dat er geen binding zou zijn aan synodebesluiten voor kerken die het met die besluiten niet eens zijn. Dat is uiteraard wel het geval. Ook een minderheid is gebonden aan synodebesluiten, tenzij die besluiten in strijd zijn met onder andere de belijdenis van de kerken. Daarvan kan sprake zijn als synodebesluiten gewetensdwang uitoefenen over kerken en kerkleden. In de praktijk van het kerkelijk leven blijkt dat het overgrote merendeel van de synodebesluiten door alle kerken als vanzelfsprekend worden aanvaard. Het is een goede gewoonte dat de minderheid zich neerlegt bij het besluit van de meerderheid. De reden daarvoor is ook duidelijk: besluiten die binnen de bandbreedte van de belijdenis van de kerken blijven, zijn besluiten die niet aan de identiteit van de kerken en het kerkverband raken. Datzelfde principe geldt ook voor besluiten van mindere vergaderingen zoals een particuliere synode, classis en ook de kerkenraad. Besluiten van deze gremia zijn rechtsgeldig als zij voldoen aan de vereisten van artikel 31 K.O., waaronder begrepen dat zij niet in strijd zijn met de belijdenis. Het is voorstelbaar, maar onterecht, dat bijvoorbeeld besluiten over vrouw en ambt en homoseksualiteit als identiek aan de identiteit van de kerken, het kerkverband worden ervaren. Als zaken zoals vrouw en ambt en homoseksualiteit als identity markers worden beschouwd, waardoor bezwaarde kerken zich in hun identiteit en zelfwaarde aangetast voelen, beperken die ten onrechte de vrijheid en de autonomie van plaatselijke kerken. Dat komt ook in strijd met artikel 85 K.O. dat immers het heersen van kerken over elkaar nadrukkelijk verbiedt. 

 

Andersluidend besluit

Het belang van artikel 31 K.O. is dat daarmee de vrijheid of autonomie van plaatselijke kerken gewaarborgd is. De kerken zijn daardoor vrij in het nemen van besluiten binnen de bandbreedte van artikel 31 K.O.. Dat wordt uiteraard spannend op het moment dat de kerkenraad een synodebesluit niet kan aanvaarden, omdat het - naar zijn overtuiging - bijvoorbeeld in strijd is met de belijdenis van de kerken; daarvan is sprake bij de synode uitspraken over vrouw en ambt. Het hoeft geen betoog dat die synode uitspraken discutabel blijken te zijn met name omdat de uitspraken geen ruimte laten voor een andere opvatting, waardoor die uitspraken tot gewetensdwang leiden. Dergelijke besluiten ontberen, voor plaatselijke kerken die daardoor in gewetensnood komen, dan ook rechtskracht. Het staat die kerken daarom dan logischerwijze vrij om een andersluidend besluit te nemen, namelijk de openstelling van de ambten voor vrouwen. Een dergelijk besluit is namelijk niet in strijd met de belijdenis van de kerken en is daarom legitiem. Dat bezwaarden dat moeilijk kunnen aanvaarden, betekent niet dat zij daardoor in gewetensnood komen, omdat zo'n kerkenraadsbesluit hen immers niet bindt; alleen de gemeenteleden van die kerkenraad worden erdoor geraakt. Anderen kunnen met zo'n besluit het oneens zijn en zelfs van oordeel zijn dat het synodebesluit de enige juiste Bijbelse uitleg weergeeft, maar ook dan raakt hun dat besluit niet en zijn zij daarvoor evenmin verantwoordelijk noch kerkrechtelijk noch moreel. Het besluit behoort tot de vrijheid van de plaatselijke kerken.

 

Kerkelijke vergadering

De tegenwerping dat bezwaarden tegen hun wil daardoor worden geconfronteerd met vrouwelijke ambtsdragers op meerdere vergaderingen, zoals classis of zelfs particuliere - en generale synode, maakt dat niet anders. Dat de kerken ambtsdragers afvaardigen naar meerdere vergaderingen betekent niet dat zij ook hun ambtsbevoegdheid meenemen; daarvan is geen sprake. Meerdere vergaderingen zijn namelijk geen ambtelijke - maar kerkelijke vergaderingen; het zijn de kerken die bij elkaar komen en op basis van gelijkheid en gelijkwaardigheid met elkaar vergaderen. De afgevaardigden hebben dus hun eigen mandaat, taak en bevoegdheid die niet samenvalt met of overeenkomt met hun rol als ambtsdrager in hun plaatselijke kerk. Natuurlijk zal dat voor bezwaarden wennen zijn, maar principieel is het eenvoudigweg dus niet. 

 

Kerkelijke ruimte

Het zou de huidige discussie binnen de CGK ten goede komen om de kerkelijke ruimte die binnen het presbyteriaal-synodale stelsel, die er is, ook daadwerkelijk te benutten. Daarbij is het goed om te bedenken dat er onderscheid kan worden gemaakt tussen enerzijds gemeenschappelijke waarden en anderzijds onderlinge verschillen in normen. De gemeenschappelijke waarden betreffen het gezag van de Schrift en het belijden van de kerken. Voor het bewaken en bewaren daarvan zijn de kerken elk voor zichzelf, maar ook gezamenlijk verantwoordelijk en in die zin is er sprake van medeverantwoordelijkheid. Dat komt overeen met Openbaringen waarin de eenheid in Jezus wordt benadrukt, maar elke gemeente zelf verantwoordelijk is voor haar eigen handelen of niet handelen. Met betrekking tot de normen zijn de plaatselijke kerken primair zelf verantwoordelijk en gezamenlijk verantwoordelijk voor zover er sprake is van gemeenschappelijke normen en uit dien hoofde ook ten opzichte van elkaar medeverantwoordelijk. Voor zover kerken gebruikmaken van hun autonomie binnen de geldende waarden en tot eigen normstelling komen, betreft dit een eigen verantwoordelijkheid van de plaatselijke kerk die geen medeverantwoordelijkheid schept voor andere kerken binnen het kerkverband. Dat laat overigens onverlet dat de kerken elkaar in meerdere vergaderingen wel ter verantwoording mogen roepen voor de normatieve keuzes die een plaatselijke kerk heeft gemaakt. 

 

Schrift en belijdenis toetssteen

Nogmaals zij benadrukt dat dit geen vrijbrief is voor plaatselijke kerken om gezamenlijke besluiten aan hun laars te lappen. Beslist niet; wel betekent dit dat niet de norm op zichzelf beslissend is, want dan kunnen kerken over elkaar gaan heersen, maar dat de waarden bepalend zijn; Schrift en belijdenis zijn de toetsstenen en niet een kerkelijk besluit op zichzelf. Dat impliceert ook dat kerkelijke vergaderingen uiterst zorgvuldig en voorzichtig moeten zijn met het nemen van normatieve besluiten over controversiële onderwerpen, zoals bijvoorbeeld vrouw en ambt. Overigens moet het verschil tussen waarden en normen ook niet worden overdreven. De tien geboden bevatten leefregels die als universele waarden kunnen doorgaan, omdat zij algemeen geldend zijn. Dus ook hier geldt dat er genuanceerd over waarden en normen zou moeten worden gesproken, omdat in de meeste van de tien geboden juist het positief tegenovergestelde gedrag wordt aanbevolen van hetgeen verboden wordt. Wel mag aangenomen worden dat naarmate binnen het kerkverband de kerkelijke culturen meer uit elkaar lopen, ook de normen onderling meer van elkaar kunnen gaan verschillen. Dan is er echter geen sprake van de gevreesde pluraliteit, maar enkel van diversiteit. Bij een pluraal kerkverband verschillen niet alleen de normen, maar vooral de waarden. Dan zijn kerken niet langer aanspreekbaar op Schrift en belijdenis. Voor dat geval geldt dat wat de kerken bindt, is komen te vervallen. Dan is het verband tussen de kerken weg en kan ook niet langer over een kerkverband worden gesproken. Voor die situatie geldt in wezen een analoge toepassing van artikel 28 NGB, die immers uitspreekt dat het de roeping van alle gelovigen is, op grond van de Bijbel, om zich af te scheiden van hen die niet bij de kerk horen. 

 

Verschillende normen

In de huidige kerkelijke situatie is er sprake van verschillende normen over vrouw en ambt die alle aan de Schrift zijn ontleend. Van beiden staat vast dat zij niet in strijd zijn met de Schrift, terwijl duidelijk is dat het opleggen van de ene visie ten koste gaat van de andere en tot gewetensnood leidt bij een substantieel deel van de kerken. Om die reden kunnen zij een dergelijk besluit niet aanvaarden. Dat valt binnen de vrijheid van bezwaarde kerken. Doordat zij zich in geweten niet gebonden weten aan dat besluit, staat het hen vrij om een van het synodebesluit afwijkend besluit te nemen, zolang die niet in strijd zijn met de Schrift of belijdenis. Gelet op het feit dat het minderheidsstandpunt ter synode niet in strijd met de Schrift is beoordeeld en dergelijke besluiten bezwaarde kerken niet binden, valt een dergelijk besluit binnen de bandbreedte van het belijden van de kerken en is daarmee  een besluit die andere kerken binnen het kerkverband zullen moeten respecteren. Deze benaderingswijze biedt perspectief voor de CGK om de eenheid en de vrede te bewaren en te bevorderen. Zij schept ruimte voor onderlinge verschillen in normen en zij bevordert de orde in de kerken, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede.

Kerkelijke ruimte

kerkelijke ruimte

Eén van de veelgehoorde bezwaren tegen kerkenraadsbesluiten die de ambten openstellen voor vrouwen is dat andere kerken binnen het kerkverband voor die besluiten mede verantwoordelijk zouden zijn of indirect verantwoordelijk zouden zijn. Een dergelijke verantwoordelijkheid kunnen bezwaarde kerken vervolgens niet voor hun rekening nemen. Dat lijkt een plausibel argument, maar dat is het niet. De reikwijdte van kerkenraadsbesluiten strekt niet verder dan de eigen kerkelijke gemeente, simpelweg omdat de bevoegdheid van de kerkenraad begrensd is tot de eigen plaatselijke gemeente. Er is buiten de eigen plaatselijke gemeente voor de kerkenraad geen enkele ambtsbevoegdheid, zodat zijn besluiten buiten de eigen plaatselijke kerk niet bindend zijn. Voor zover met het begrip ‘medeverantwoordelijkheid’ in morele zin bedoeld wordt, is daarvoor ook geen plaats. Dat het wellicht zo wordt ervaren, mag zo zijn, maar dat op zichzelf is geen argument. Door zich te beroepen op medeverantwoordelijkheid of indirecte verantwoordelijkheid worden de onderlinge geschillen onnodig vergroot en wordt polarisatie aangewakkerd binnen de kerken.

 

Geen collectieve verantwoordelijkheid

Natuurlijk valt er iets voor te stellen bij de gedachte dat binnen de samenwerking van kerken in een kerkverband er ook sprake is van onderlinge morele verantwoordelijkheid voor elkaars gedragingen en besluiten. Deze door kerken gevoelde morele verantwoordelijkheid is de beleefde overtuiging dat handelen in strijd met synodale besluiten, zondig is. Door afwijkingen van synodale besluiten door andere kerken binnen het kerkverband te dulden, wordt de zonde binnen het kerkverband door de andere kerken getolereerd om welke reden sprake is van medeverantwoordelijkheid. Toch is deze ervaren medeverantwoordelijkheid in het licht van de Bijbel en de aard van het kerkverband onterecht. Het boek 'Openbaring van Johannes’ bijvoorbeeld begint met: ‘Van Johannes, aan de zeven gemeenten in Asia.’ Vervolgens benadrukt Johannes hun onderlinge eenheid wanneer hij schrijft: ‘Ik, Johannes, uw broeder, die door onze eenheid met Jezus net als u deel in de ellende, het koninkrijk en de standvastigheid – ik was op het eiland Patmos omdat ik over God had gesproken en van Jezus had getuigd.’ Hieruit blijkt dat Johannes de zeven gemeenten als een eenheid beschouwt, een verband van gemeenten, een soort van kerkverband. Vervolgens krijgt Johannes de opdracht om alles wat hij  ziet in een boek op te schrijven en naar de zeven gemeenten, naar Efeze, Smyrna, Pergamum, Tyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea te sturen. Jezus zelf zegt tegen Johannes dat de zeven sterren de engelen van de zeven gemeenten zijn, en de zeven kandelaars zijn de zeven gemeenten zelf. Vervolgens krijgt Johannes de opdracht om aan de verschillende engelen van de verschillende gemeenten specifieke, op de betreffende gemeente betrekking hebbende, boodschappen te schrijven. Er is bij een aantal gemeenten sprake van stevige vermaning, maar in geen enkel geval worden de andere gemeenten daarvoor verantwoordelijk gehouden. De gemeenten worden elk individueel aangesproken, ondanks dat Johannes in zijn openingswoorden de zeven gemeenten als collectief aanspreekt, hij alles in een boek moet opschrijven en expliciet spreekt over de eenheid van de zeven gemeenten en Johannes met Jezus. Wie de verschillende vermaningen aan de verschillende gemeenten op zich laat inwerken, moet vaststellen dat in een aantal gemeenten sprake is van ernstige zonden, maar dat er geen sprake is van een collectieve verantwoordelijkheid voor die zonden. Daaruit valt te concluderen dat er niet zomaar sprake is van een collectieve verantwoordelijkheid voor daden en gedrag van plaatselijke kerken binnen een kerkverband. Het aanmeten van medeverantwoordelijkheid voor deviant gedrag van plaatselijke kerken is daarom niet per sé Bijbels. Er is eerder sprake van een misplaatst gevoel van verantwoordelijkheid. Daarmee wordt ten onrechte een hypotheek op het kerkverband gelegd, die de eenheid van het kerkverband onnodig op de proef stelt. 

 

Openlijke verklaring

Dit uitgangspunt blijkt ook uit de grondslag van het kerkverband, zijn bestaansrecht, zijnde de gedeelde geloofsbelijdenis van het kerkverband. Net zoals in Openbaringen de eenheid met Jezus de zeven gemeenten met elkaar verbindt, vindt ook de eenheid binnen het kerkverband zijn grondslag in de eenheid met Jezus, zoals de kerken die belijden in hun belijdenisgeschriften. Het is daarom niet voor niets en zelfs kenmerkend dat, bij de aanvang van iedere generale synode, de afgevaardigden openlijk hun instemming betuigen met de belijdenisgeschriften van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Door de preses wordt dat aan alle leden gevraagd. De officiële openlijke verklaring die als bijlage bij de kerkorde is toegevoegd luidt: 

 

“Onder de kenmerken, waardoor de ware kerk zich van menselijke genootschappen onderscheidt, moet de belijdenis der waarheid wel in de eerste plaats worden genoemd. Onze Here Jezus Christus zeide immers: ’Indien gij in Mijn Woord blijft, zijt gij waarlijk Mijn discipelen’ (Joh. 8: 31) en: ’Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is’ (Matth. 10: 32). In gehoorzaamheid aan de Here acht de vergadering het betamelijk, dat openlijk wordt getuigd, welke de belijdenis der Christelijke Gereformeerde Kerken is.  Al deze kerken erkennen de Belijdenis des Geloofs van de gereformeerde kerken in Nederland, de Heidelbergse Catechismus en de Leerregels van de synode van Dordrecht, gehouden in 1618 en ’19, als de volledige uitdrukking van hun geloof. In overeenstemming met deze kerken betuigen wij gaarne als leden der generale synode, dat wij van harte gevoelen en geloven, dat alle artikelen en stukken der leer, begrepen in de genoemde ’Drie formulieren van enigheid’, in alles met Gods Woord overeenkomen, waarom wij elke leer die daarmede in strijd is, verwerpen, al onze handelingen daarmede in overeenstemming wensen te brengen, blijkens de onder ons aangenomen Kerkorde van Dordrecht anno 1618-’19, en gaarne ieder in onze kerkelijke gemeenschap opnemen, die met deze belijdenis instemt. Moge de Koning der Kerk dit geloof in veler harten werken en vermeerderen en mogen allen die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben, de hun bewezen genade openbaren in het zoeken van de gemeenschap der heiligen tot verheerlijking van Hem, die gebeden heeft dat al de Zijnen één zullen zijn. “

 

Basis kerkverband

Een dergelijke instemming is niet zomaar een formaliteit, maar een belijdenis van elke afgevaardigde ter synode. Die belijdenis vormt de basis van het kerkverband. Deze belijdenis is bepalend. Het is dan ook opvallend dat in alle kerkelijke discussies over bijvoorbeeld vrouw en ambt er nauwelijks aandacht wordt besteed aan de vraag in hoeverre openstelling van de ambten in strijd zou zijn met de belijdenis van de kerken. Daarvan is in ieder geval geen sprake als de openstelling van de ambten op gespannen voet met het Schriftgezag en met de oude beginselen van de CGK wordt ervaren; dat dit misschien zo wordt gevoeld, ervaren en beleefd is niet hetzelfde als de objectieve, dat is aantoonbare, vaststelling dat er sprake is van opvattingen in strijd met de belijdenis van de kerken. Daarmee zit er dus veel meer rek in de samenwerking met en tussen kerken dan door een deel van de kerken wordt gesuggereerd. Evenals geen enkele synode heeft uitgesproken dat openstelling van ambten in strijd met de Bijbel is, heeft zij ook nog nooit uitgesproken dat zij in strijd is met de belijdenis van de kerken, en terecht. Die constatering kan ook niet simpelweg worden afgedaan als een formele constatering en meer niet, want zij heeft inhoudelijke betekenis voor het kerk-zijn van de Christelijke Gereformeerde Kerken. De ruimte die plaatselijke kerken binnen het kerkverband hebben, wordt niet primair bepaald door synodale besluiten, maar door hun gemeenschappelijke belijdenis. Dat betekent uiteraard niet dat synodebesluiten er niet toedoen, helemaal niet, maar zij functioneren binnen de bandbreedte van wat de kerken gezamenlijk belijden. Dat verklaart ook dat synodebesluiten in overeenstemming met de belijdenis van de kerken moeten zijn; voldoen zij daaraan niet dan kunnen zij geen rechtsgeldige besluiten zijn, omdat zij dan plaatselijke kerken zouden binden, terwijl dat verder reikt dan waartoe de kerken zich op grond van hun belijdenis hebben verbonden. 

 

Gebondenheid aan besluiten

Om misverstanden te voorkomen, betekent dat niet dat er geen binding zou zijn aan synodebesluiten voor kerken die het met die besluiten niet eens zijn. Dat is uiteraard wel het geval. Ook een minderheid is gebonden aan synodebesluiten, tenzij die besluiten in strijd zijn met onder andere de belijdenis van de kerken. Daarvan kan sprake zijn als synodebesluiten gewetensdwang uitoefenen over kerken en kerkleden. In de praktijk van het kerkelijk leven blijkt dat het overgrote merendeel van de synodebesluiten door alle kerken als vanzelfsprekend worden aanvaard. Het is een goede gewoonte dat de minderheid zich neerlegt bij het besluit van de meerderheid. De reden daarvoor is ook duidelijk: besluiten die binnen de bandbreedte van de belijdenis van de kerken blijven, zijn besluiten die niet aan de identiteit van de kerken en het kerkverband raken. Datzelfde principe geldt ook voor besluiten van mindere vergaderingen zoals een particuliere synode, classis en ook de kerkenraad. Besluiten van deze gremia zijn rechtsgeldig als zij voldoen aan de vereisten van artikel 31 K.O., waaronder begrepen dat zij niet in strijd zijn met de belijdenis. Het is voorstelbaar, maar onterecht, dat bijvoorbeeld besluiten over vrouw en ambt en homoseksualiteit als identiek aan de identiteit van de kerken, het kerkverband worden ervaren. Als zaken zoals vrouw en ambt en homoseksualiteit als identity markers worden beschouwd, waardoor bezwaarde kerken zich in hun identiteit en zelfwaarde aangetast voelen, beperken die ten onrechte de vrijheid en de autonomie van plaatselijke kerken. Dat komt ook in strijd met artikel 85 K.O. dat immers het heersen van kerken over elkaar nadrukkelijk verbiedt. 

 

Andersluidend besluit

Het belang van artikel 31 K.O. is dat daarmee de vrijheid of autonomie van plaatselijke kerken gewaarborgd is. De kerken zijn daardoor vrij in het nemen van besluiten binnen de bandbreedte van artikel 31 K.O.. Dat wordt uiteraard spannend op het moment dat de kerkenraad een synodebesluit niet kan aanvaarden, omdat het - naar zijn overtuiging - bijvoorbeeld in strijd is met de belijdenis van de kerken; daarvan is sprake bij de synode uitspraken over vrouw en ambt. Het hoeft geen betoog dat die synode uitspraken discutabel blijken te zijn met name omdat de uitspraken geen ruimte laten voor een andere opvatting, waardoor die uitspraken tot gewetensdwang leiden. Dergelijke besluiten ontberen, voor plaatselijke kerken die daardoor in gewetensnood komen, dan ook rechtskracht. Het staat die kerken daarom dan logischerwijze vrij om een andersluidend besluit te nemen, namelijk de openstelling van de ambten voor vrouwen. Een dergelijk besluit is namelijk niet in strijd met de belijdenis van de kerken en is daarom legitiem. Dat bezwaarden dat moeilijk kunnen aanvaarden, betekent niet dat zij daardoor in gewetensnood komen, omdat zo'n kerkenraadsbesluit hen immers niet bindt; alleen de gemeenteleden van die kerkenraad worden erdoor geraakt. Anderen kunnen met zo'n besluit het oneens zijn en zelfs van oordeel zijn dat het synodebesluit de enige juiste Bijbelse uitleg weergeeft, maar ook dan raakt hun dat besluit niet en zijn zij daarvoor evenmin verantwoordelijk noch kerkrechtelijk noch moreel. Het besluit behoort tot de vrijheid van de plaatselijke kerken.

 

Kerkelijke vergadering

De tegenwerping dat bezwaarden tegen hun wil daardoor worden geconfronteerd met vrouwelijke ambtsdragers op meerdere vergaderingen, zoals classis of zelfs particuliere - en generale synode, maakt dat niet anders. Dat de kerken ambtsdragers afvaardigen naar meerdere vergaderingen betekent niet dat zij ook hun ambtsbevoegdheid meenemen; daarvan is geen sprake. Meerdere vergaderingen zijn namelijk geen ambtelijke - maar kerkelijke vergaderingen; het zijn de kerken die bij elkaar komen en op basis van gelijkheid en gelijkwaardigheid met elkaar vergaderen. De afgevaardigden hebben dus hun eigen mandaat, taak en bevoegdheid die niet samenvalt met of overeenkomt met hun rol als ambtsdrager in hun plaatselijke kerk. Natuurlijk zal dat voor bezwaarden wennen zijn, maar principieel is het eenvoudigweg dus niet. 

 

Kerkelijke ruimte

Het zou de huidige discussie binnen de CGK ten goede komen om de kerkelijke ruimte die binnen het presbyteriaal-synodale stelsel, die er is, ook daadwerkelijk te benutten. Daarbij is het goed om te bedenken dat er onderscheid kan worden gemaakt tussen enerzijds gemeenschappelijke waarden en anderzijds onderlinge verschillen in normen. De gemeenschappelijke waarden betreffen het gezag van de Schrift en het belijden van de kerken. Voor het bewaken en bewaren daarvan zijn de kerken elk voor zichzelf, maar ook gezamenlijk verantwoordelijk en in die zin is er sprake van medeverantwoordelijkheid. Dat komt overeen met Openbaringen waarin de eenheid in Jezus wordt benadrukt, maar elke gemeente zelf verantwoordelijk is voor haar eigen handelen of niet handelen. Met betrekking tot de normen zijn de plaatselijke kerken primair zelf verantwoordelijk en gezamenlijk verantwoordelijk voor zover er sprake is van gemeenschappelijke normen en uit dien hoofde ook ten opzichte van elkaar medeverantwoordelijk. Voor zover kerken gebruikmaken van hun autonomie binnen de geldende waarden en tot eigen normstelling komen, betreft dit een eigen verantwoordelijkheid van de plaatselijke kerk die geen medeverantwoordelijkheid schept voor andere kerken binnen het kerkverband. Dat laat overigens onverlet dat de kerken elkaar in meerdere vergaderingen wel ter verantwoording mogen roepen voor de normatieve keuzes die een plaatselijke kerk heeft gemaakt. 

 

Schrift en belijdenis toetssteen

Nogmaals zij benadrukt dat dit geen vrijbrief is voor plaatselijke kerken om gezamenlijke besluiten aan hun laars te lappen. Beslist niet; wel betekent dit dat niet de norm op zichzelf beslissend is, want dan kunnen kerken over elkaar gaan heersen, maar dat de waarden bepalend zijn; Schrift en belijdenis zijn de toetsstenen en niet een kerkelijk besluit op zichzelf. Dat impliceert ook dat kerkelijke vergaderingen uiterst zorgvuldig en voorzichtig moeten zijn met het nemen van normatieve besluiten over controversiële onderwerpen, zoals bijvoorbeeld vrouw en ambt. Overigens moet het verschil tussen waarden en normen ook niet worden overdreven. De tien geboden bevatten leefregels die als universele waarden kunnen doorgaan, omdat zij algemeen geldend zijn. Dus ook hier geldt dat er genuanceerd over waarden en normen zou moeten worden gesproken, omdat in de meeste van de tien geboden juist het positief tegenovergestelde gedrag wordt aanbevolen van hetgeen verboden wordt. Wel mag aangenomen worden dat naarmate binnen het kerkverband de kerkelijke culturen meer uit elkaar lopen, ook de normen onderling meer van elkaar kunnen gaan verschillen. Dan is er echter geen sprake van de gevreesde pluraliteit, maar enkel van diversiteit. Bij een pluraal kerkverband verschillen niet alleen de normen, maar vooral de waarden. Dan zijn kerken niet langer aanspreekbaar op Schrift en belijdenis. Voor dat geval geldt dat wat de kerken bindt, is komen te vervallen. Dan is het verband tussen de kerken weg en kan ook niet langer over een kerkverband worden gesproken. Voor die situatie geldt in wezen een analoge toepassing van artikel 28 NGB, die immers uitspreekt dat het de roeping van alle gelovigen is, op grond van de Bijbel, om zich af te scheiden van hen die niet bij de kerk horen. 

 

Verschillende normen

In de huidige kerkelijke situatie is er sprake van verschillende normen over vrouw en ambt die alle aan de Schrift zijn ontleend. Van beiden staat vast dat zij niet in strijd zijn met de Schrift, terwijl duidelijk is dat het opleggen van de ene visie ten koste gaat van de andere en tot gewetensnood leidt bij een substantieel deel van de kerken. Om die reden kunnen zij een dergelijk besluit niet aanvaarden. Dat valt binnen de vrijheid van bezwaarde kerken. Doordat zij zich in geweten niet gebonden weten aan dat besluit, staat het hen vrij om een van het synodebesluit afwijkend besluit te nemen, zolang die niet in strijd zijn met de Schrift of belijdenis. Gelet op het feit dat het minderheidsstandpunt ter synode niet in strijd met de Schrift is beoordeeld en dergelijke besluiten bezwaarde kerken niet binden, valt een dergelijk besluit binnen de bandbreedte van het belijden van de kerken en is daarmee  een besluit die andere kerken binnen het kerkverband zullen moeten respecteren. Deze benaderingswijze biedt perspectief voor de CGK om de eenheid en de vrede te bewaren en te bevorderen. Zij schept ruimte voor onderlinge verschillen in normen en zij bevordert de orde in de kerken, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede.

Kerkelijke ruimte

kerkelijke ruimte

Eén van de veelgehoorde bezwaren tegen kerkenraadsbesluiten die de ambten openstellen voor vrouwen is dat andere kerken binnen het kerkverband voor die besluiten mede verantwoordelijk zouden zijn of indirect verantwoordelijk zouden zijn. Een dergelijke verantwoordelijkheid kunnen bezwaarde kerken vervolgens niet voor hun rekening nemen. Dat lijkt een plausibel argument, maar dat is het niet. De reikwijdte van kerkenraadsbesluiten strekt niet verder dan de eigen kerkelijke gemeente, simpelweg omdat de bevoegdheid van de kerkenraad begrensd is tot de eigen plaatselijke gemeente. Er is buiten de eigen plaatselijke gemeente voor de kerkenraad geen enkele ambtsbevoegdheid, zodat zijn besluiten buiten de eigen plaatselijke kerk niet bindend zijn. Voor zover met het begrip ‘medeverantwoordelijkheid’ in morele zin bedoeld wordt, is daarvoor ook geen plaats. Dat het wellicht zo wordt ervaren, mag zo zijn, maar dat op zichzelf is geen argument. Door zich te beroepen op medeverantwoordelijkheid of indirecte verantwoordelijkheid worden de onderlinge geschillen onnodig vergroot en wordt polarisatie aangewakkerd binnen de kerken.

 

Geen collectieve verantwoordelijkheid

Natuurlijk valt er iets voor te stellen bij de gedachte dat binnen de samenwerking van kerken in een kerkverband er ook sprake is van onderlinge morele verantwoordelijkheid voor elkaars gedragingen en besluiten. Deze door kerken gevoelde morele verantwoordelijkheid is de beleefde overtuiging dat handelen in strijd met synodale besluiten, zondig is. Door afwijkingen van synodale besluiten door andere kerken binnen het kerkverband te dulden, wordt de zonde binnen het kerkverband door de andere kerken getolereerd om welke reden sprake is van medeverantwoordelijkheid. Toch is deze ervaren medeverantwoordelijkheid in het licht van de Bijbel en de aard van het kerkverband onterecht. Het boek 'Openbaring van Johannes’ bijvoorbeeld begint met: ‘Van Johannes, aan de zeven gemeenten in Asia.’ Vervolgens benadrukt Johannes hun onderlinge eenheid wanneer hij schrijft: ‘Ik, Johannes, uw broeder, die door onze eenheid met Jezus net als u deel in de ellende, het koninkrijk en de standvastigheid – ik was op het eiland Patmos omdat ik over God had gesproken en van Jezus had getuigd.’ Hieruit blijkt dat Johannes de zeven gemeenten als een eenheid beschouwt, een verband van gemeenten, een soort van kerkverband. Vervolgens krijgt Johannes de opdracht om alles wat hij  ziet in een boek op te schrijven en naar de zeven gemeenten, naar Efeze, Smyrna, Pergamum, Tyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea te sturen. Jezus zelf zegt tegen Johannes dat de zeven sterren de engelen van de zeven gemeenten zijn, en de zeven kandelaars zijn de zeven gemeenten zelf. Vervolgens krijgt Johannes de opdracht om aan de verschillende engelen van de verschillende gemeenten specifieke, op de betreffende gemeente betrekking hebbende, boodschappen te schrijven. Er is bij een aantal gemeenten sprake van stevige vermaning, maar in geen enkel geval worden de andere gemeenten daarvoor verantwoordelijk gehouden. De gemeenten worden elk individueel aangesproken, ondanks dat Johannes in zijn openingswoorden de zeven gemeenten als collectief aanspreekt, hij alles in een boek moet opschrijven en expliciet spreekt over de eenheid van de zeven gemeenten en Johannes met Jezus. Wie de verschillende vermaningen aan de verschillende gemeenten op zich laat inwerken, moet vaststellen dat in een aantal gemeenten sprake is van ernstige zonden, maar dat er geen sprake is van een collectieve verantwoordelijkheid voor die zonden. Daaruit valt te concluderen dat er niet zomaar sprake is van een collectieve verantwoordelijkheid voor daden en gedrag van plaatselijke kerken binnen een kerkverband. Het aanmeten van medeverantwoordelijkheid voor deviant gedrag van plaatselijke kerken is daarom niet per sé Bijbels. Er is eerder sprake van een misplaatst gevoel van verantwoordelijkheid. Daarmee wordt ten onrechte een hypotheek op het kerkverband gelegd, die de eenheid van het kerkverband onnodig op de proef stelt. 

 

Openlijke verklaring

Dit uitgangspunt blijkt ook uit de grondslag van het kerkverband, zijn bestaansrecht, zijnde de gedeelde geloofsbelijdenis van het kerkverband. Net zoals in Openbaringen de eenheid met Jezus de zeven gemeenten met elkaar verbindt, vindt ook de eenheid binnen het kerkverband zijn grondslag in de eenheid met Jezus, zoals de kerken die belijden in hun belijdenisgeschriften. Het is daarom niet voor niets en zelfs kenmerkend dat, bij de aanvang van iedere generale synode, de afgevaardigden openlijk hun instemming betuigen met de belijdenisgeschriften van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Door de preses wordt dat aan alle leden gevraagd. De officiële openlijke verklaring die als bijlage bij de kerkorde is toegevoegd luidt: 

 

“Onder de kenmerken, waardoor de ware kerk zich van menselijke genootschappen onderscheidt, moet de belijdenis der waarheid wel in de eerste plaats worden genoemd. Onze Here Jezus Christus zeide immers: ’Indien gij in Mijn Woord blijft, zijt gij waarlijk Mijn discipelen’ (Joh. 8: 31) en: ’Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is’ (Matth. 10: 32). In gehoorzaamheid aan de Here acht de vergadering het betamelijk, dat openlijk wordt getuigd, welke de belijdenis der Christelijke Gereformeerde Kerken is.  Al deze kerken erkennen de Belijdenis des Geloofs van de gereformeerde kerken in Nederland, de Heidelbergse Catechismus en de Leerregels van de synode van Dordrecht, gehouden in 1618 en ’19, als de volledige uitdrukking van hun geloof. In overeenstemming met deze kerken betuigen wij gaarne als leden der generale synode, dat wij van harte gevoelen en geloven, dat alle artikelen en stukken der leer, begrepen in de genoemde ’Drie formulieren van enigheid’, in alles met Gods Woord overeenkomen, waarom wij elke leer die daarmede in strijd is, verwerpen, al onze handelingen daarmede in overeenstemming wensen te brengen, blijkens de onder ons aangenomen Kerkorde van Dordrecht anno 1618-’19, en gaarne ieder in onze kerkelijke gemeenschap opnemen, die met deze belijdenis instemt. Moge de Koning der Kerk dit geloof in veler harten werken en vermeerderen en mogen allen die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben, de hun bewezen genade openbaren in het zoeken van de gemeenschap der heiligen tot verheerlijking van Hem, die gebeden heeft dat al de Zijnen één zullen zijn. “

 

Basis kerkverband

Een dergelijke instemming is niet zomaar een formaliteit, maar een belijdenis van elke afgevaardigde ter synode. Die belijdenis vormt de basis van het kerkverband. Deze belijdenis is bepalend. Het is dan ook opvallend dat in alle kerkelijke discussies over bijvoorbeeld vrouw en ambt er nauwelijks aandacht wordt besteed aan de vraag in hoeverre openstelling van de ambten in strijd zou zijn met de belijdenis van de kerken. Daarvan is in ieder geval geen sprake als de openstelling van de ambten op gespannen voet met het Schriftgezag en met de oude beginselen van de CGK wordt ervaren; dat dit misschien zo wordt gevoeld, ervaren en beleefd is niet hetzelfde als de objectieve, dat is aantoonbare, vaststelling dat er sprake is van opvattingen in strijd met de belijdenis van de kerken. Daarmee zit er dus veel meer rek in de samenwerking met en tussen kerken dan door een deel van de kerken wordt gesuggereerd. Evenals geen enkele synode heeft uitgesproken dat openstelling van ambten in strijd met de Bijbel is, heeft zij ook nog nooit uitgesproken dat zij in strijd is met de belijdenis van de kerken, en terecht. Die constatering kan ook niet simpelweg worden afgedaan als een formele constatering en meer niet, want zij heeft inhoudelijke betekenis voor het kerk-zijn van de Christelijke Gereformeerde Kerken. De ruimte die plaatselijke kerken binnen het kerkverband hebben, wordt niet primair bepaald door synodale besluiten, maar door hun gemeenschappelijke belijdenis. Dat betekent uiteraard niet dat synodebesluiten er niet toedoen, helemaal niet, maar zij functioneren binnen de bandbreedte van wat de kerken gezamenlijk belijden. Dat verklaart ook dat synodebesluiten in overeenstemming met de belijdenis van de kerken moeten zijn; voldoen zij daaraan niet dan kunnen zij geen rechtsgeldige besluiten zijn, omdat zij dan plaatselijke kerken zouden binden, terwijl dat verder reikt dan waartoe de kerken zich op grond van hun belijdenis hebben verbonden. 

 

Gebondenheid aan besluiten

Om misverstanden te voorkomen, betekent dat niet dat er geen binding zou zijn aan synodebesluiten voor kerken die het met die besluiten niet eens zijn. Dat is uiteraard wel het geval. Ook een minderheid is gebonden aan synodebesluiten, tenzij die besluiten in strijd zijn met onder andere de belijdenis van de kerken. Daarvan kan sprake zijn als synodebesluiten gewetensdwang uitoefenen over kerken en kerkleden. In de praktijk van het kerkelijk leven blijkt dat het overgrote merendeel van de synodebesluiten door alle kerken als vanzelfsprekend worden aanvaard. Het is een goede gewoonte dat de minderheid zich neerlegt bij het besluit van de meerderheid. De reden daarvoor is ook duidelijk: besluiten die binnen de bandbreedte van de belijdenis van de kerken blijven, zijn besluiten die niet aan de identiteit van de kerken en het kerkverband raken. Datzelfde principe geldt ook voor besluiten van mindere vergaderingen zoals een particuliere synode, classis en ook de kerkenraad. Besluiten van deze gremia zijn rechtsgeldig als zij voldoen aan de vereisten van artikel 31 K.O., waaronder begrepen dat zij niet in strijd zijn met de belijdenis. Het is voorstelbaar, maar onterecht, dat bijvoorbeeld besluiten over vrouw en ambt en homoseksualiteit als identiek aan de identiteit van de kerken, het kerkverband worden ervaren. Als zaken zoals vrouw en ambt en homoseksualiteit als identity markers worden beschouwd, waardoor bezwaarde kerken zich in hun identiteit en zelfwaarde aangetast voelen, beperken die ten onrechte de vrijheid en de autonomie van plaatselijke kerken. Dat komt ook in strijd met artikel 85 K.O. dat immers het heersen van kerken over elkaar nadrukkelijk verbiedt. 

 

Andersluidend besluit

Het belang van artikel 31 K.O. is dat daarmee de vrijheid of autonomie van plaatselijke kerken gewaarborgd is. De kerken zijn daardoor vrij in het nemen van besluiten binnen de bandbreedte van artikel 31 K.O.. Dat wordt uiteraard spannend op het moment dat de kerkenraad een synodebesluit niet kan aanvaarden, omdat het - naar zijn overtuiging - bijvoorbeeld in strijd is met de belijdenis van de kerken; daarvan is sprake bij de synode uitspraken over vrouw en ambt. Het hoeft geen betoog dat die synode uitspraken discutabel blijken te zijn met name omdat de uitspraken geen ruimte laten voor een andere opvatting, waardoor die uitspraken tot gewetensdwang leiden. Dergelijke besluiten ontberen, voor plaatselijke kerken die daardoor in gewetensnood komen, dan ook rechtskracht. Het staat die kerken daarom dan logischerwijze vrij om een andersluidend besluit te nemen, namelijk de openstelling van de ambten voor vrouwen. Een dergelijk besluit is namelijk niet in strijd met de belijdenis van de kerken en is daarom legitiem. Dat bezwaarden dat moeilijk kunnen aanvaarden, betekent niet dat zij daardoor in gewetensnood komen, omdat zo'n kerkenraadsbesluit hen immers niet bindt; alleen de gemeenteleden van die kerkenraad worden erdoor geraakt. Anderen kunnen met zo'n besluit het oneens zijn en zelfs van oordeel zijn dat het synodebesluit de enige juiste Bijbelse uitleg weergeeft, maar ook dan raakt hun dat besluit niet en zijn zij daarvoor evenmin verantwoordelijk noch kerkrechtelijk noch moreel. Het besluit behoort tot de vrijheid van de plaatselijke kerken.

 

Kerkelijke vergadering

De tegenwerping dat bezwaarden tegen hun wil daardoor worden geconfronteerd met vrouwelijke ambtsdragers op meerdere vergaderingen, zoals classis of zelfs particuliere - en generale synode, maakt dat niet anders. Dat de kerken ambtsdragers afvaardigen naar meerdere vergaderingen betekent niet dat zij ook hun ambtsbevoegdheid meenemen; daarvan is geen sprake. Meerdere vergaderingen zijn namelijk geen ambtelijke - maar kerkelijke vergaderingen; het zijn de kerken die bij elkaar komen en op basis van gelijkheid en gelijkwaardigheid met elkaar vergaderen. De afgevaardigden hebben dus hun eigen mandaat, taak en bevoegdheid die niet samenvalt met of overeenkomt met hun rol als ambtsdrager in hun plaatselijke kerk. Natuurlijk zal dat voor bezwaarden wennen zijn, maar principieel is het eenvoudigweg dus niet. 

 

Kerkelijke ruimte

Het zou de huidige discussie binnen de CGK ten goede komen om de kerkelijke ruimte die binnen het presbyteriaal-synodale stelsel, die er is, ook daadwerkelijk te benutten. Daarbij is het goed om te bedenken dat er onderscheid kan worden gemaakt tussen enerzijds gemeenschappelijke waarden en anderzijds onderlinge verschillen in normen. De gemeenschappelijke waarden betreffen het gezag van de Schrift en het belijden van de kerken. Voor het bewaken en bewaren daarvan zijn de kerken elk voor zichzelf, maar ook gezamenlijk verantwoordelijk en in die zin is er sprake van medeverantwoordelijkheid. Dat komt overeen met Openbaringen waarin de eenheid in Jezus wordt benadrukt, maar elke gemeente zelf verantwoordelijk is voor haar eigen handelen of niet handelen. Met betrekking tot de normen zijn de plaatselijke kerken primair zelf verantwoordelijk en gezamenlijk verantwoordelijk voor zover er sprake is van gemeenschappelijke normen en uit dien hoofde ook ten opzichte van elkaar medeverantwoordelijk. Voor zover kerken gebruikmaken van hun autonomie binnen de geldende waarden en tot eigen normstelling komen, betreft dit een eigen verantwoordelijkheid van de plaatselijke kerk die geen medeverantwoordelijkheid schept voor andere kerken binnen het kerkverband. Dat laat overigens onverlet dat de kerken elkaar in meerdere vergaderingen wel ter verantwoording mogen roepen voor de normatieve keuzes die een plaatselijke kerk heeft gemaakt. 

 

Schrift en belijdenis toetssteen

Nogmaals zij benadrukt dat dit geen vrijbrief is voor plaatselijke kerken om gezamenlijke besluiten aan hun laars te lappen. Beslist niet; wel betekent dit dat niet de norm op zichzelf beslissend is, want dan kunnen kerken over elkaar gaan heersen, maar dat de waarden bepalend zijn; Schrift en belijdenis zijn de toetsstenen en niet een kerkelijk besluit op zichzelf. Dat impliceert ook dat kerkelijke vergaderingen uiterst zorgvuldig en voorzichtig moeten zijn met het nemen van normatieve besluiten over controversiële onderwerpen, zoals bijvoorbeeld vrouw en ambt. Overigens moet het verschil tussen waarden en normen ook niet worden overdreven. De tien geboden bevatten leefregels die als universele waarden kunnen doorgaan, omdat zij algemeen geldend zijn. Dus ook hier geldt dat er genuanceerd over waarden en normen zou moeten worden gesproken, omdat in de meeste van de tien geboden juist het positief tegenovergestelde gedrag wordt aanbevolen van hetgeen verboden wordt. Wel mag aangenomen worden dat naarmate binnen het kerkverband de kerkelijke culturen meer uit elkaar lopen, ook de normen onderling meer van elkaar kunnen gaan verschillen. Dan is er echter geen sprake van de gevreesde pluraliteit, maar enkel van diversiteit. Bij een pluraal kerkverband verschillen niet alleen de normen, maar vooral de waarden. Dan zijn kerken niet langer aanspreekbaar op Schrift en belijdenis. Voor dat geval geldt dat wat de kerken bindt, is komen te vervallen. Dan is het verband tussen de kerken weg en kan ook niet langer over een kerkverband worden gesproken. Voor die situatie geldt in wezen een analoge toepassing van artikel 28 NGB, die immers uitspreekt dat het de roeping van alle gelovigen is, op grond van de Bijbel, om zich af te scheiden van hen die niet bij de kerk horen. 

 

Verschillende normen

In de huidige kerkelijke situatie is er sprake van verschillende normen over vrouw en ambt die alle aan de Schrift zijn ontleend. Van beiden staat vast dat zij niet in strijd zijn met de Schrift, terwijl duidelijk is dat het opleggen van de ene visie ten koste gaat van de andere en tot gewetensnood leidt bij een substantieel deel van de kerken. Om die reden kunnen zij een dergelijk besluit niet aanvaarden. Dat valt binnen de vrijheid van bezwaarde kerken. Doordat zij zich in geweten niet gebonden weten aan dat besluit, staat het hen vrij om een van het synodebesluit afwijkend besluit te nemen, zolang die niet in strijd zijn met de Schrift of belijdenis. Gelet op het feit dat het minderheidsstandpunt ter synode niet in strijd met de Schrift is beoordeeld en dergelijke besluiten bezwaarde kerken niet binden, valt een dergelijk besluit binnen de bandbreedte van het belijden van de kerken en is daarmee  een besluit die andere kerken binnen het kerkverband zullen moeten respecteren. Deze benaderingswijze biedt perspectief voor de CGK om de eenheid en de vrede te bewaren en te bevorderen. Zij schept ruimte voor onderlinge verschillen in normen en zij bevordert de orde in de kerken, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede.

Apostel convent

Apostelconvent

In de Vrije-Interpretatie ‘Geen legitieme synodebesluiten’ is betoogd dat de revisieverzoeken van ruim 50 revisanten op grond van een verkeerde beoordelingsmaatstaf zijn beoordeeld, terwijl in Vrije-Interpretatie ‘Brief aan het moderamen van de generale synode’ ook nog aandacht is gegeven aan de schending van procesrecht doordat de synode in strijd met de IRRA geen hoor- en wederhoor heeft toegepast en daarom de revisieverzoeken ten onrechte ongegrond zijn verklaard en er alleen daar al om voldoende redenen zijn voor de synode  om dat besluit te herroepen. Naast deze kerk- en procesrechtelijke argumenten zijn er ook inhoudelijke bezwaren tegen de wijze waarop de commissie van het meerderheidsrapport de revisieverzoeken van revisanten ongegrond heeft verklaard. Een van die bezwaren richt zich op het verwerpen van het beroep van revisanten op Handelingen 15.  

 

Apostelconvent

In Handelingen 15 ging het om de kwestie die in Antiochië speelde, waarbij de vraag was of de besnijdenis voor Christenen uit de heidenen noodzakelijk is om te worden gered. Enkele gelovigen die tot de partij van de farizeeën behoorden, gaven namelijk te verstaan dat ook de niet-Joodse gelovigen dienden te worden besneden en opdracht moesten krijgen zich aan de wet van Mozes te houden. Die onderwerpen lieten de gemoederen, eerst in Antiochië en later tijdens het apostelconvent, hoog oplopen; het was een hevige woordenstrijd. Het apostelconvent besluit echter, met eenparigheid van stemmen, dat aan de broeders en zusters van Antiochië alleen verplichtingen worden opgelegd die strikt noodzakelijk zijn voor hun redding. Daarbij valt in het bijzonder de formulering van het  besluit op. Het  apostelconvent besluit namelijk niet sec dat niet-Joodse gelovigen niet besneden hoeven te worden en zich niet aan de wet van Mozes hoeven te houden om te worden gered, maar het apostelconvent is van oordeel dat aan mensen uit de heidense volken ‘geen al te zware lasten’ mogen worden opgelegd wat resulteert in het besluit alleen verplichtingen op te leggen die noodzakelijk zijn voor hun redding. Het apostelconvent besluit daarmee in bredere en meer algemene zin waarbij de nadruk ligt op het feit dat er zo weinig mogelijk verplichtingen moeten worden opgelegd.

 

Open norm

Welke verplichtingen noodzakelijk zijn, wordt, zo blijkt dus, bepaald door het criterium: niet meer dan nodig is. ‘Niet meer dan nodig is’, is een zogenaamde open norm. Wat nodig is aan verplichtingen om gered te worden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Voor de gemeente van Antiochië was het nodig om een aantal mozaïsche regels in acht te nemen. Die verplichtingen lijken te zijn ingegeven door de context waarin de gemeente van Antiochië verkeerde. Als pas bekeerde heidenen leefden zij te midden een heidense cultuur en religie. De verleidingen die dat met zich meebrengen, staan de redding in de weg; daarin lijken de heidengelovigen op het Joodse volk. In de Thora, bijvoorbeeld in Exodus 34, waarschuwt God het volk om geen verbond te sluiten met de inwoners van het land. Want wanneer zij hun goden achternalopen en offers aan hen brengen, nodigen ze ook het Joodse volk misschien uit waardoor zij van hun offers mee eten. Elders in de Thora is het eten van bloed verboden omdat het bloed het leven is en het leven mag niet met het vlees gegeten worden. En de betekenis van het bloed heeft vanuit christocentrisch perspectief een extra dimensie gekregen, zoals ook Paulus duidelijk maakt. In 1 Korintiërs 10:20-21 schrijft hij bijvoorbeeld: Nee, ik bedoel dat wat de heidenen offeren, ze offeren aan demonen en niet aan God. En ik wil niet dat jullie gemeenschap hebben met demonen. Jullie kunnen niet drinken uit de beker van de Heer en ook uit de beker van de demonen; jullie kunnen niet aan de tafel van de Heer deelnemen en ook aan de tafel van de demonen. De voorschriften die het apostelconvent aan de gemeente in Antiochië oplegt, passen daarmee bij de situatie waarin de heidense gelovigen zich bevinden. Zij worden daarmee beschermd tegen een terugval in het heidendom waarmee zij hun redding op het spel zouden zetten. 

 

Niet absoluut en limitatief

Dat de voorwaarden niet absoluut en limitatief blijken te zijn, blijkt uit het feit dat het apostelconvent aan de gemeente van Antiochië weliswaar verbiedt offervlees te eten, maar  Paulus, na het apostelconvent, de verplichting om geen offervlees te eten grotendeels opheft. Sterker nog, in zijn brief aan de Corinthiërs, 1 Corinthiërs 10, houdt hij de gelovigen voor dat zij  alles mogen eten wat er in de vleeshal wordt verkocht en dat zij niet omwille van hun geweten hoeven na te gaan waar het vandaan komt. En dan komt de meest opvallende aanwijzing: “Maar wanneer iemand u er dan op wijst dat u vlees eet dat aan zijn goden is gewijd, laat het dan omwille van hem staan.” Paulus ontraadt offervlees te eten uit respect voor andermans godsdienst of als het eten van offervlees aanstootgevend is;  hieruit blijkt dat Paulus zijn aanwijzingen en richtlijnen niet zonder meer als onveranderlijk behoren bij de navolging van Christus en met het heil samenhangen of ook daaruit voortvloeien, integendeel. Wat het apostelconvent nog, in de woorden van de meerderheidscommissie, als heilsnoodzakelijk beschouwde, beschouwde Paulus later  helemaal niet meer als noodzakelijk; tijdens het apostelconvent stemde Paulus er nog mee in om aan de gemeente van Antiochië de verplichting op te leggen geen offervlees te eten, maar later vindt hij die verplichting voor de Corinthiërs niet noodzakelijk. 

 

Tijd, plaats en omstandigheden

Ook andere aanwijzingen van Paulus blijken afhankelijk te zijn van de omstandigheden van het geval; zo laat hij zich afkeurend uit over de besnijdenis, maar tolereerde hij van Timotheüs bijvoorbeeld dat hij zich liet besnijden. Verder blijkt dat Paulus zelfs het sabbatsgebod relativeert, zelfs dusdanig, dat ook het vieren van de sabbat geen verplichting meer is. In Kolossenzen 2:16-17 zegt Paulus: "Laat dan niemand u veroordelen over eten of drinken, of over een feestdag, een nieuwe maan of sabbat. Dit alles is slechts een schaduw van wat komen gaat; de werkelijkheid zelf is Christus." En dat is opvallend; vanaf de schepping gold het sabbatsgebod. Het was nota bene God zelf die de zevende dag zegende en die heiligde, omdat Hijzelf op die dag rustte van heel zijn scheppingswerk. In de tien geboden geldt het gebod om de sabbat in ere te houden als een heilige dag. Dus niet zomaar een gebod. Op de overtreding van het sabbatsgebod staat zelfs, blijkens Numeri 15, de doodstraf en het roept de woede van God op, zo blijkt bijvoorbeeld uit Nehemia 13:17-18. Uit het vorenstaande blijkt dat dwingende geboden uit de Thora, waarop bij het overtreden ervan zelfs de doodstraf staat, geen noodzakelijke verplichtingen meer zijn. Hieruit blijkt dat welke verplichtingen een christen noodzakelijk in acht moet nemen om gered te worden, afhankelijk is van de omstandigheden waarin een christen zich bevindt. Dat gaat zelfs zover dat Paulus zich vrij voelt om dwingende geboden uit de Thora en de door het apostelconvent aan de gemeente van Antiochië opgelegde voorwaarde om geen offervlees te eten, niet langer als noodzakelijk, maar als facultatief te beschouwen. Ineens zijn de geboden en de aan Antiochië opgelegde verplichtingen niet meer nodig voor de redding van de gelovigen. Het toont daarmee aan dat wat heilsnoodzakelijk is niet eenduidig is, maar steeds afhankelijk is van tijd, plaats en omstandigheden.  

 

Normen en waarde

In het licht van het vorenstaande is de argumentatie van de commissie waarin zij stelt dat bij de zwijgteksten van Paulus het zou gaan over zaken die weliswaar niet heilsnoodzakelijk zijn, maar wel richting willen wijzen met het oog op de navolging van Christus en samenhangen met het heil of ook daaruit voortvloeien en daarom deze aanwijzingen en richtlijnen canoniek gezag hebben binnen de gereformeerde hermeneutiek, een contradictio in terminis isaan de ene kant stelt de commissie dat "niet meer dan strikt noodzakelijk" opgelegd moet worden voor het heil, maar aan de andere kant beargumenteert zij dat niet-heilsnoodzakelijke aanwijzingen uit de Bijbel toch bindend zijn. Dat Paulus er niet van weerhouden werd om zeer concrete aanwijzingen en richtlijnen te geven aan gemeenten waaraan hij zijn brieven schreef, weerhield hem er evenmin van om zeer concrete geboden en verplichtingen tot niet-noodzakelijk voor de redding te verklaren. Hij deed beide, maar telkens toegespitst op de concrete situatie van het geval. Bovendien geeft de commissie een vertekend beeld van wat het apostelconvent besloten heeft; het sprak namelijk niet uit dat de besnijdenis niet heislnoodzakelijk is, zoals de commissie suggereert, maar plaatste verplichtingen die noodzakelijk zijn voor de redding centraal in een algemene open norm. En inderdaad, a contrario geredeneerd, volgt daar ook uit dat, nu het apostelconvent de besnijdenis en nakomen van de wet van Mozes niet als lasten oplegt, de besijndenis en de nakoming van de wet van Mozes dus niet meer noodzakelijk zijn voor het heil. Dat staat echter niet voorop, want een a contrario redenering leidt een regel af uit wat niet expliciet in de tekst staat. Dit is een meer indirecte vorm van interpretatie die afhangt van aannames en implicaties. Bovendien laat de commissie weg dat ook de wet van Mozes niet gehouden hoeft te worden als noodzakelijke voorwaarde voor het te verkrijgen heil. En dat laatste is in het bijzonder van belang. Immers, Paulus aanwijzingen dat vrouwen moeten zwijgen, komt helemaal niet voor in de Thora. Een dergelijk verbod bestaat eenvoudig niet in de Thora. Als nu Paulus belangrijke dwingende geboden als het sabbatsgebod, de besnijdenis en het eten van offervlees, niet rekent tot wat strikt noodzakelijk is voor het heil, maar over deze onderwerpen verschillende aanwijzingen geeft, afhankelijk voor wie de aanwijzingen zijn bedoeld, betreffen dit contextuele aanwijzingen die niet universeel geldend blijken te zijn. Als dat al geldt voor de belangrijke geboden, geldt dat helemaal voor aanwijzingen voor vrouwen in verband met de orde tijdens de samenkomsten. Hier lijken normen en waarden door elkaar te worden gebruikt; de norm, is de regel van datgene wat noodzakelijk is, terwijl wat noodzakelijk is, geen onnodige last, de waarde is. En daarmee klopt de argumentatie van de commissie eenvoudigweg niet. Het apostelconvent besluit inderdaad niet tot het verlenen van een gunst aan de heidengelovige, maar schetst een toetsingskader dat moet worden toegepast op de vraag wat is nodig voor heilsbehoud. Het is een restrictief toetsingskader wat ook blijkt uit het feit dat Paulus onder omstandigheden bepaalde door het apostelconvent opgelegde restricties versoepelt of zelfs buiten toepassing verklaart. Dat restrictieve toetsingskader is kenmerkend voor de vrijheid die aan gelovigen wordt gelaten. 

 

Andere kant van de medaille

Dit sluit volledig aan op Paulus zijn boodschap in Romeinen 14; in deze passage bespreekt Paulus meningsverschillen tussen christenen over de naleving van bepaalde dagen en het eten van bepaald voedsel. Sommigen vonden het belangrijk om bepaalde dagen te heiligen of om geen vlees te eten, terwijl anderen vonden dat dit niet nodig was. Paulus roept op tot wederzijds respect en verdraagzaamheid in deze kwesties. Hij benadrukt dat ieder voor zichzelf moet bepalen hoe hij handelt, zolang het maar in overeenstemming is met zijn eigen geweten. In feite is dat de andere kant van dezelfde medaille: niet meer restricties dan noodzakelijk en laat iedereen zijn eigen overtuiging volgen. Telkens ligt de grens daar waar het heil in het geding komt. In 1 Timotheüs schrijft Paulus aan Timotheüs: “je moet voorkomen dat bepaalde mensen daar een afwijkende leer onderwijzen” en “De wet is er voor alles wat indruist tegen de heilzame leer, die in overeenstemming is met het evangelie dat mij is toevertrouwd, het evangelie over de majesteit van de gelukzalige God.” Het is duidelijk dat als er dwaalleraren komen die de Thora misbruiken om het Evangelie te schaden en gelovigen van hun redding afhouden, Paulus in dat geval en onder die omstandigheden de Thora in volle omvang strikt noodzakelijk acht voor het behoud van de gemeente van Efeze. Paulus argumenten in 1 Timotheüs 2:11-16 waarin hij voorschrijft dat vrouwen moeten zwijgen in de samenkomst, staan in datzelfde teken.

 

Paulus’ uitspraken zijn canoniek

Echter, voor alle uitspraken van Paulus geldt dat zij hebben te gelden als canoniek; zowel zijn beroep op het eigen geweten als de aanwijzing aan vrouwen om in de samenkomsten te zwijgen, passen in het strikte toetsingskader van het apostelconvent. Paulus beweegt binnen dat in Jeruzalem unaniem genomen besluit. Zodra, in een bepaalde context het heil in het geding is of de voortgang van het Evangelie wordt gehinderd, geeft hij aanwijzingen die nodig zijn om het heil, de redding en de voortgang van het Evangelie te bevorderen. En precies dat is wat vandaag de dag nog steeds bepalend is; aan gelovigen en gemeenten mogen niet al te zware lasten worden opgelegd, maar alleen die, die noodzakelijk zijn voor het heil. Alleen die regels zijn ook nodig in de navolging van Christus. Zij kunnen van plaats, tijd en cultuur als geldende norm van elkaar verschillen, maar zijn alle gebaseerd op dezelfde waarde, namelijk het geloof in Jezus Christus, de redding. Met het verwerpen van het beroep op Handelingen 15 als bezwaargrond van revisanten, heeft de commissie een onjuist oordeel gegeven. Het synodebesluit over ViA is namelijk in strijd met de beginselen van het apostelconvent, waarbinnen ook Paulus handelde, omdat de synodebesluiten aan plaatselijke kerken een zwaardere last opleggen dan noodzakelijk is voor de redding in Jezus Christus. Het synodebesluit is in strijd met het, veel oudere in tijd en daarmee sterker in recht, unaniem en voor vast en bondig gehouden besluit van het apostelconvent. En daarmee is het ook in strijd met de Schrift. De miskenning daarvan door de synode, zowel bij het nemen van haar besluiten hierover als het afwijzen van de revisieverzoeken, leiden nu tot wanorde in het kerkverband. Daarom is herroeping van besluiten over ViA geboden, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede.

 

 

Apostel convent

Apostelconvent

In de Vrije-Interpretatie ‘Geen legitieme synodebesluiten’ is betoogd dat de revisieverzoeken van ruim 50 revisanten op grond van een verkeerde beoordelingsmaatstaf zijn beoordeeld, terwijl in Vrije-Interpretatie ‘Brief aan het moderamen van de generale synode’ ook nog aandacht is gegeven aan de schending van procesrecht doordat de synode in strijd met de IRRA geen hoor- en wederhoor heeft toegepast en daarom de revisieverzoeken ten onrechte ongegrond zijn verklaard en er alleen daar al om voldoende redenen zijn voor de synode  om dat besluit te herroepen. Naast deze kerk- en procesrechtelijke argumenten zijn er ook inhoudelijke bezwaren tegen de wijze waarop de commissie van het meerderheidsrapport de revisieverzoeken van revisanten ongegrond heeft verklaard. Een van die bezwaren richt zich op het verwerpen van het beroep van revisanten op Handelingen 15.  

 

Apostelconvent

In Handelingen 15 ging het om de kwestie die in Antiochië speelde, waarbij de vraag was of de besnijdenis voor Christenen uit de heidenen noodzakelijk is om te worden gered. Enkele gelovigen die tot de partij van de farizeeën behoorden, gaven namelijk te verstaan dat ook de niet-Joodse gelovigen dienden te worden besneden en opdracht moesten krijgen zich aan de wet van Mozes te houden. Die onderwerpen lieten de gemoederen, eerst in Antiochië en later tijdens het apostelconvent, hoog oplopen; het was een hevige woordenstrijd. Het apostelconvent besluit echter, met eenparigheid van stemmen, dat aan de broeders en zusters van Antiochië alleen verplichtingen worden opgelegd die strikt noodzakelijk zijn voor hun redding. Daarbij valt in het bijzonder de formulering van het  besluit op. Het  apostelconvent besluit namelijk niet sec dat niet-Joodse gelovigen niet besneden hoeven te worden en zich niet aan de wet van Mozes hoeven te houden om te worden gered, maar het apostelconvent is van oordeel dat aan mensen uit de heidense volken ‘geen al te zware lasten’ mogen worden opgelegd wat resulteert in het besluit alleen verplichtingen op te leggen die noodzakelijk zijn voor hun redding. Het apostelconvent besluit daarmee in bredere en meer algemene zin waarbij de nadruk ligt op het feit dat er zo weinig mogelijk verplichtingen moeten worden opgelegd.

 

Open norm

Welke verplichtingen noodzakelijk zijn, wordt, zo blijkt dus, bepaald door het criterium: niet meer dan nodig is. ‘Niet meer dan nodig is’, is een zogenaamde open norm. Wat nodig is aan verplichtingen om gered te worden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Voor de gemeente van Antiochië was het nodig om een aantal mozaïsche regels in acht te nemen. Die verplichtingen lijken te zijn ingegeven door de context waarin de gemeente van Antiochië verkeerde. Als pas bekeerde heidenen leefden zij te midden een heidense cultuur en religie. De verleidingen die dat met zich meebrengen, staan de redding in de weg; daarin lijken de heidengelovigen op het Joodse volk. In de Thora, bijvoorbeeld in Exodus 34, waarschuwt God het volk om geen verbond te sluiten met de inwoners van het land. Want wanneer zij hun goden achternalopen en offers aan hen brengen, nodigen ze ook het Joodse volk misschien uit waardoor zij van hun offers mee eten. Elders in de Thora is het eten van bloed verboden omdat het bloed het leven is en het leven mag niet met het vlees gegeten worden. En de betekenis van het bloed heeft vanuit christocentrisch perspectief een extra dimensie gekregen, zoals ook Paulus duidelijk maakt. In 1 Korintiërs 10:20-21 schrijft hij bijvoorbeeld: Nee, ik bedoel dat wat de heidenen offeren, ze offeren aan demonen en niet aan God. En ik wil niet dat jullie gemeenschap hebben met demonen. Jullie kunnen niet drinken uit de beker van de Heer en ook uit de beker van de demonen; jullie kunnen niet aan de tafel van de Heer deelnemen en ook aan de tafel van de demonen. De voorschriften die het apostelconvent aan de gemeente in Antiochië oplegt, passen daarmee bij de situatie waarin de heidense gelovigen zich bevinden. Zij worden daarmee beschermd tegen een terugval in het heidendom waarmee zij hun redding op het spel zouden zetten. 

 

Niet absoluut en limitatief

Dat de voorwaarden niet absoluut en limitatief blijken te zijn, blijkt uit het feit dat het apostelconvent aan de gemeente van Antiochië weliswaar verbiedt offervlees te eten, maar  Paulus, na het apostelconvent, de verplichting om geen offervlees te eten grotendeels opheft. Sterker nog, in zijn brief aan de Corinthiërs, 1 Corinthiërs 10, houdt hij de gelovigen voor dat zij  alles mogen eten wat er in de vleeshal wordt verkocht en dat zij niet omwille van hun geweten hoeven na te gaan waar het vandaan komt. En dan komt de meest opvallende aanwijzing: “Maar wanneer iemand u er dan op wijst dat u vlees eet dat aan zijn goden is gewijd, laat het dan omwille van hem staan.” Paulus ontraadt offervlees te eten uit respect voor andermans godsdienst of als het eten van offervlees aanstootgevend is;  hieruit blijkt dat Paulus zijn aanwijzingen en richtlijnen niet zonder meer als onveranderlijk behoren bij de navolging van Christus en met het heil samenhangen of ook daaruit voortvloeien, integendeel. Wat het apostelconvent nog, in de woorden van de meerderheidscommissie, als heilsnoodzakelijk beschouwde, beschouwde Paulus later  helemaal niet meer als noodzakelijk; tijdens het apostelconvent stemde Paulus er nog mee in om aan de gemeente van Antiochië de verplichting op te leggen geen offervlees te eten, maar later vindt hij die verplichting voor de Corinthiërs niet noodzakelijk. 

 

Tijd, plaats en omstandigheden

Ook andere aanwijzingen van Paulus blijken afhankelijk te zijn van de omstandigheden van het geval; zo laat hij zich afkeurend uit over de besnijdenis, maar tolereerde hij van Timotheüs bijvoorbeeld dat hij zich liet besnijden. Verder blijkt dat Paulus zelfs het sabbatsgebod relativeert, zelfs dusdanig, dat ook het vieren van de sabbat geen verplichting meer is. In Kolossenzen 2:16-17 zegt Paulus: "Laat dan niemand u veroordelen over eten of drinken, of over een feestdag, een nieuwe maan of sabbat. Dit alles is slechts een schaduw van wat komen gaat; de werkelijkheid zelf is Christus." En dat is opvallend; vanaf de schepping gold het sabbatsgebod. Het was nota bene God zelf die de zevende dag zegende en die heiligde, omdat Hijzelf op die dag rustte van heel zijn scheppingswerk. In de tien geboden geldt het gebod om de sabbat in ere te houden als een heilige dag. Dus niet zomaar een gebod. Op de overtreding van het sabbatsgebod staat zelfs, blijkens Numeri 15, de doodstraf en het roept de woede van God op, zo blijkt bijvoorbeeld uit Nehemia 13:17-18. Uit het vorenstaande blijkt dat dwingende geboden uit de Thora, waarop bij het overtreden ervan zelfs de doodstraf staat, geen noodzakelijke verplichtingen meer zijn. Hieruit blijkt dat welke verplichtingen een christen noodzakelijk in acht moet nemen om gered te worden, afhankelijk is van de omstandigheden waarin een christen zich bevindt. Dat gaat zelfs zover dat Paulus zich vrij voelt om dwingende geboden uit de Thora en de door het apostelconvent aan de gemeente van Antiochië opgelegde voorwaarde om geen offervlees te eten, niet langer als noodzakelijk, maar als facultatief te beschouwen. Ineens zijn de geboden en de aan Antiochië opgelegde verplichtingen niet meer nodig voor de redding van de gelovigen. Het toont daarmee aan dat wat heilsnoodzakelijk is niet eenduidig is, maar steeds afhankelijk is van tijd, plaats en omstandigheden.  

 

Normen en waarde

In het licht van het vorenstaande is de argumentatie van de commissie waarin zij stelt dat bij de zwijgteksten van Paulus het zou gaan over zaken die weliswaar niet heilsnoodzakelijk zijn, maar wel richting willen wijzen met het oog op de navolging van Christus en samenhangen met het heil of ook daaruit voortvloeien en daarom deze aanwijzingen en richtlijnen canoniek gezag hebben binnen de gereformeerde hermeneutiek, een contradictio in terminis isaan de ene kant stelt de commissie dat "niet meer dan strikt noodzakelijk" opgelegd moet worden voor het heil, maar aan de andere kant beargumenteert zij dat niet-heilsnoodzakelijke aanwijzingen uit de Bijbel toch bindend zijn. Dat Paulus er niet van weerhouden werd om zeer concrete aanwijzingen en richtlijnen te geven aan gemeenten waaraan hij zijn brieven schreef, weerhield hem er evenmin van om zeer concrete geboden en verplichtingen tot niet-noodzakelijk voor de redding te verklaren. Hij deed beide, maar telkens toegespitst op de concrete situatie van het geval. Bovendien geeft de commissie een vertekend beeld van wat het apostelconvent besloten heeft; het sprak namelijk niet uit dat de besnijdenis niet heislnoodzakelijk is, zoals de commissie suggereert, maar plaatste verplichtingen die noodzakelijk zijn voor de redding centraal in een algemene open norm. En inderdaad, a contrario geredeneerd, volgt daar ook uit dat, nu het apostelconvent de besnijdenis en nakomen van de wet van Mozes niet als lasten oplegt, de besijndenis en de nakoming van de wet van Mozes dus niet meer noodzakelijk zijn voor het heil. Dat staat echter niet voorop, want een a contrario redenering leidt een regel af uit wat niet expliciet in de tekst staat. Dit is een meer indirecte vorm van interpretatie die afhangt van aannames en implicaties. Bovendien laat de commissie weg dat ook de wet van Mozes niet gehouden hoeft te worden als noodzakelijke voorwaarde voor het te verkrijgen heil. En dat laatste is in het bijzonder van belang. Immers, Paulus aanwijzingen dat vrouwen moeten zwijgen, komt helemaal niet voor in de Thora. Een dergelijk verbod bestaat eenvoudig niet in de Thora. Als nu Paulus belangrijke dwingende geboden als het sabbatsgebod, de besnijdenis en het eten van offervlees, niet rekent tot wat strikt noodzakelijk is voor het heil, maar over deze onderwerpen verschillende aanwijzingen geeft, afhankelijk voor wie de aanwijzingen zijn bedoeld, betreffen dit contextuele aanwijzingen die niet universeel geldend blijken te zijn. Als dat al geldt voor de belangrijke geboden, geldt dat helemaal voor aanwijzingen voor vrouwen in verband met de orde tijdens de samenkomsten. Hier lijken normen en waarden door elkaar te worden gebruikt; de norm, is de regel van datgene wat noodzakelijk is, terwijl wat noodzakelijk is, geen onnodige last, de waarde is. En daarmee klopt de argumentatie van de commissie eenvoudigweg niet. Het apostelconvent besluit inderdaad niet tot het verlenen van een gunst aan de heidengelovige, maar schetst een toetsingskader dat moet worden toegepast op de vraag wat is nodig voor heilsbehoud. Het is een restrictief toetsingskader wat ook blijkt uit het feit dat Paulus onder omstandigheden bepaalde door het apostelconvent opgelegde restricties versoepelt of zelfs buiten toepassing verklaart. Dat restrictieve toetsingskader is kenmerkend voor de vrijheid die aan gelovigen wordt gelaten. 

 

Andere kant van de medaille

Dit sluit volledig aan op Paulus zijn boodschap in Romeinen 14; in deze passage bespreekt Paulus meningsverschillen tussen christenen over de naleving van bepaalde dagen en het eten van bepaald voedsel. Sommigen vonden het belangrijk om bepaalde dagen te heiligen of om geen vlees te eten, terwijl anderen vonden dat dit niet nodig was. Paulus roept op tot wederzijds respect en verdraagzaamheid in deze kwesties. Hij benadrukt dat ieder voor zichzelf moet bepalen hoe hij handelt, zolang het maar in overeenstemming is met zijn eigen geweten. In feite is dat de andere kant van dezelfde medaille: niet meer restricties dan noodzakelijk en laat iedereen zijn eigen overtuiging volgen. Telkens ligt de grens daar waar het heil in het geding komt. In 1 Timotheüs schrijft Paulus aan Timotheüs: “je moet voorkomen dat bepaalde mensen daar een afwijkende leer onderwijzen” en “De wet is er voor alles wat indruist tegen de heilzame leer, die in overeenstemming is met het evangelie dat mij is toevertrouwd, het evangelie over de majesteit van de gelukzalige God.” Het is duidelijk dat als er dwaalleraren komen die de Thora misbruiken om het Evangelie te schaden en gelovigen van hun redding afhouden, Paulus in dat geval en onder die omstandigheden de Thora in volle omvang strikt noodzakelijk acht voor het behoud van de gemeente van Efeze. Paulus argumenten in 1 Timotheüs 2:11-16 waarin hij voorschrijft dat vrouwen moeten zwijgen in de samenkomst, staan in datzelfde teken.

 

Paulus’ uitspraken zijn canoniek

Echter, voor alle uitspraken van Paulus geldt dat zij hebben te gelden als canoniek; zowel zijn beroep op het eigen geweten als de aanwijzing aan vrouwen om in de samenkomsten te zwijgen, passen in het strikte toetsingskader van het apostelconvent. Paulus beweegt binnen dat in Jeruzalem unaniem genomen besluit. Zodra, in een bepaalde context het heil in het geding is of de voortgang van het Evangelie wordt gehinderd, geeft hij aanwijzingen die nodig zijn om het heil, de redding en de voortgang van het Evangelie te bevorderen. En precies dat is wat vandaag de dag nog steeds bepalend is; aan gelovigen en gemeenten mogen niet al te zware lasten worden opgelegd, maar alleen die, die noodzakelijk zijn voor het heil. Alleen die regels zijn ook nodig in de navolging van Christus. Zij kunnen van plaats, tijd en cultuur als geldende norm van elkaar verschillen, maar zijn alle gebaseerd op dezelfde waarde, namelijk het geloof in Jezus Christus, de redding. Met het verwerpen van het beroep op Handelingen 15 als bezwaargrond van revisanten, heeft de commissie een onjuist oordeel gegeven. Het synodebesluit over ViA is namelijk in strijd met de beginselen van het apostelconvent, waarbinnen ook Paulus handelde, omdat de synodebesluiten aan plaatselijke kerken een zwaardere last opleggen dan noodzakelijk is voor de redding in Jezus Christus. Het synodebesluit is in strijd met het, veel oudere in tijd en daarmee sterker in recht, unaniem en voor vast en bondig gehouden besluit van het apostelconvent. En daarmee is het ook in strijd met de Schrift. De miskenning daarvan door de synode, zowel bij het nemen van haar besluiten hierover als het afwijzen van de revisieverzoeken, leiden nu tot wanorde in het kerkverband. Daarom is herroeping van besluiten over ViA geboden, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede.

 

 

Apostel convent

Apostelconvent

In de Vrije-Interpretatie ‘Geen legitieme synodebesluiten’ is betoogd dat de revisieverzoeken van ruim 50 revisanten op grond van een verkeerde beoordelingsmaatstaf zijn beoordeeld, terwijl in Vrije-Interpretatie ‘Brief aan het moderamen van de generale synode’ ook nog aandacht is gegeven aan de schending van procesrecht doordat de synode in strijd met de IRRA geen hoor- en wederhoor heeft toegepast en daarom de revisieverzoeken ten onrechte ongegrond zijn verklaard en er alleen daar al om voldoende redenen zijn voor de synode  om dat besluit te herroepen. Naast deze kerk- en procesrechtelijke argumenten zijn er ook inhoudelijke bezwaren tegen de wijze waarop de commissie van het meerderheidsrapport de revisieverzoeken van revisanten ongegrond heeft verklaard. Een van die bezwaren richt zich op het verwerpen van het beroep van revisanten op Handelingen 15.  

 

Apostelconvent

In Handelingen 15 ging het om de kwestie die in Antiochië speelde, waarbij de vraag was of de besnijdenis voor Christenen uit de heidenen noodzakelijk is om te worden gered. Enkele gelovigen die tot de partij van de farizeeën behoorden, gaven namelijk te verstaan dat ook de niet-Joodse gelovigen dienden te worden besneden en opdracht moesten krijgen zich aan de wet van Mozes te houden. Die onderwerpen lieten de gemoederen, eerst in Antiochië en later tijdens het apostelconvent, hoog oplopen; het was een hevige woordenstrijd. Het apostelconvent besluit echter, met eenparigheid van stemmen, dat aan de broeders en zusters van Antiochië alleen verplichtingen worden opgelegd die strikt noodzakelijk zijn voor hun redding. Daarbij valt in het bijzonder de formulering van het  besluit op. Het  apostelconvent besluit namelijk niet sec dat niet-Joodse gelovigen niet besneden hoeven te worden en zich niet aan de wet van Mozes hoeven te houden om te worden gered, maar het apostelconvent is van oordeel dat aan mensen uit de heidense volken ‘geen al te zware lasten’ mogen worden opgelegd wat resulteert in het besluit alleen verplichtingen op te leggen die noodzakelijk zijn voor hun redding. Het apostelconvent besluit daarmee in bredere en meer algemene zin waarbij de nadruk ligt op het feit dat er zo weinig mogelijk verplichtingen moeten worden opgelegd.

 

Open norm

Welke verplichtingen noodzakelijk zijn, wordt, zo blijkt dus, bepaald door het criterium: niet meer dan nodig is. ‘Niet meer dan nodig is’, is een zogenaamde open norm. Wat nodig is aan verplichtingen om gered te worden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Voor de gemeente van Antiochië was het nodig om een aantal mozaïsche regels in acht te nemen. Die verplichtingen lijken te zijn ingegeven door de context waarin de gemeente van Antiochië verkeerde. Als pas bekeerde heidenen leefden zij te midden een heidense cultuur en religie. De verleidingen die dat met zich meebrengen, staan de redding in de weg; daarin lijken de heidengelovigen op het Joodse volk. In de Thora, bijvoorbeeld in Exodus 34, waarschuwt God het volk om geen verbond te sluiten met de inwoners van het land. Want wanneer zij hun goden achternalopen en offers aan hen brengen, nodigen ze ook het Joodse volk misschien uit waardoor zij van hun offers mee eten. Elders in de Thora is het eten van bloed verboden omdat het bloed het leven is en het leven mag niet met het vlees gegeten worden. En de betekenis van het bloed heeft vanuit christocentrisch perspectief een extra dimensie gekregen, zoals ook Paulus duidelijk maakt. In 1 Korintiërs 10:20-21 schrijft hij bijvoorbeeld: Nee, ik bedoel dat wat de heidenen offeren, ze offeren aan demonen en niet aan God. En ik wil niet dat jullie gemeenschap hebben met demonen. Jullie kunnen niet drinken uit de beker van de Heer en ook uit de beker van de demonen; jullie kunnen niet aan de tafel van de Heer deelnemen en ook aan de tafel van de demonen. De voorschriften die het apostelconvent aan de gemeente in Antiochië oplegt, passen daarmee bij de situatie waarin de heidense gelovigen zich bevinden. Zij worden daarmee beschermd tegen een terugval in het heidendom waarmee zij hun redding op het spel zouden zetten. 

 

Niet absoluut en limitatief

Dat de voorwaarden niet absoluut en limitatief blijken te zijn, blijkt uit het feit dat het apostelconvent aan de gemeente van Antiochië weliswaar verbiedt offervlees te eten, maar  Paulus, na het apostelconvent, de verplichting om geen offervlees te eten grotendeels opheft. Sterker nog, in zijn brief aan de Corinthiërs, 1 Corinthiërs 10, houdt hij de gelovigen voor dat zij  alles mogen eten wat er in de vleeshal wordt verkocht en dat zij niet omwille van hun geweten hoeven na te gaan waar het vandaan komt. En dan komt de meest opvallende aanwijzing: “Maar wanneer iemand u er dan op wijst dat u vlees eet dat aan zijn goden is gewijd, laat het dan omwille van hem staan.” Paulus ontraadt offervlees te eten uit respect voor andermans godsdienst of als het eten van offervlees aanstootgevend is;  hieruit blijkt dat Paulus zijn aanwijzingen en richtlijnen niet zonder meer als onveranderlijk behoren bij de navolging van Christus en met het heil samenhangen of ook daaruit voortvloeien, integendeel. Wat het apostelconvent nog, in de woorden van de meerderheidscommissie, als heilsnoodzakelijk beschouwde, beschouwde Paulus later  helemaal niet meer als noodzakelijk; tijdens het apostelconvent stemde Paulus er nog mee in om aan de gemeente van Antiochië de verplichting op te leggen geen offervlees te eten, maar later vindt hij die verplichting voor de Corinthiërs niet noodzakelijk. 

 

Tijd, plaats en omstandigheden

Ook andere aanwijzingen van Paulus blijken afhankelijk te zijn van de omstandigheden van het geval; zo laat hij zich afkeurend uit over de besnijdenis, maar tolereerde hij van Timotheüs bijvoorbeeld dat hij zich liet besnijden. Verder blijkt dat Paulus zelfs het sabbatsgebod relativeert, zelfs dusdanig, dat ook het vieren van de sabbat geen verplichting meer is. In Kolossenzen 2:16-17 zegt Paulus: "Laat dan niemand u veroordelen over eten of drinken, of over een feestdag, een nieuwe maan of sabbat. Dit alles is slechts een schaduw van wat komen gaat; de werkelijkheid zelf is Christus." En dat is opvallend; vanaf de schepping gold het sabbatsgebod. Het was nota bene God zelf die de zevende dag zegende en die heiligde, omdat Hijzelf op die dag rustte van heel zijn scheppingswerk. In de tien geboden geldt het gebod om de sabbat in ere te houden als een heilige dag. Dus niet zomaar een gebod. Op de overtreding van het sabbatsgebod staat zelfs, blijkens Numeri 15, de doodstraf en het roept de woede van God op, zo blijkt bijvoorbeeld uit Nehemia 13:17-18. Uit het vorenstaande blijkt dat dwingende geboden uit de Thora, waarop bij het overtreden ervan zelfs de doodstraf staat, geen noodzakelijke verplichtingen meer zijn. Hieruit blijkt dat welke verplichtingen een christen noodzakelijk in acht moet nemen om gered te worden, afhankelijk is van de omstandigheden waarin een christen zich bevindt. Dat gaat zelfs zover dat Paulus zich vrij voelt om dwingende geboden uit de Thora en de door het apostelconvent aan de gemeente van Antiochië opgelegde voorwaarde om geen offervlees te eten, niet langer als noodzakelijk, maar als facultatief te beschouwen. Ineens zijn de geboden en de aan Antiochië opgelegde verplichtingen niet meer nodig voor de redding van de gelovigen. Het toont daarmee aan dat wat heilsnoodzakelijk is niet eenduidig is, maar steeds afhankelijk is van tijd, plaats en omstandigheden.  

 

Normen en waarde

In het licht van het vorenstaande is de argumentatie van de commissie waarin zij stelt dat bij de zwijgteksten van Paulus het zou gaan over zaken die weliswaar niet heilsnoodzakelijk zijn, maar wel richting willen wijzen met het oog op de navolging van Christus en samenhangen met het heil of ook daaruit voortvloeien en daarom deze aanwijzingen en richtlijnen canoniek gezag hebben binnen de gereformeerde hermeneutiek, een contradictio in terminis isaan de ene kant stelt de commissie dat "niet meer dan strikt noodzakelijk" opgelegd moet worden voor het heil, maar aan de andere kant beargumenteert zij dat niet-heilsnoodzakelijke aanwijzingen uit de Bijbel toch bindend zijn. Dat Paulus er niet van weerhouden werd om zeer concrete aanwijzingen en richtlijnen te geven aan gemeenten waaraan hij zijn brieven schreef, weerhield hem er evenmin van om zeer concrete geboden en verplichtingen tot niet-noodzakelijk voor de redding te verklaren. Hij deed beide, maar telkens toegespitst op de concrete situatie van het geval. Bovendien geeft de commissie een vertekend beeld van wat het apostelconvent besloten heeft; het sprak namelijk niet uit dat de besnijdenis niet heislnoodzakelijk is, zoals de commissie suggereert, maar plaatste verplichtingen die noodzakelijk zijn voor de redding centraal in een algemene open norm. En inderdaad, a contrario geredeneerd, volgt daar ook uit dat, nu het apostelconvent de besnijdenis en nakomen van de wet van Mozes niet als lasten oplegt, de besijndenis en de nakoming van de wet van Mozes dus niet meer noodzakelijk zijn voor het heil. Dat staat echter niet voorop, want een a contrario redenering leidt een regel af uit wat niet expliciet in de tekst staat. Dit is een meer indirecte vorm van interpretatie die afhangt van aannames en implicaties. Bovendien laat de commissie weg dat ook de wet van Mozes niet gehouden hoeft te worden als noodzakelijke voorwaarde voor het te verkrijgen heil. En dat laatste is in het bijzonder van belang. Immers, Paulus aanwijzingen dat vrouwen moeten zwijgen, komt helemaal niet voor in de Thora. Een dergelijk verbod bestaat eenvoudig niet in de Thora. Als nu Paulus belangrijke dwingende geboden als het sabbatsgebod, de besnijdenis en het eten van offervlees, niet rekent tot wat strikt noodzakelijk is voor het heil, maar over deze onderwerpen verschillende aanwijzingen geeft, afhankelijk voor wie de aanwijzingen zijn bedoeld, betreffen dit contextuele aanwijzingen die niet universeel geldend blijken te zijn. Als dat al geldt voor de belangrijke geboden, geldt dat helemaal voor aanwijzingen voor vrouwen in verband met de orde tijdens de samenkomsten. Hier lijken normen en waarden door elkaar te worden gebruikt; de norm, is de regel van datgene wat noodzakelijk is, terwijl wat noodzakelijk is, geen onnodige last, de waarde is. En daarmee klopt de argumentatie van de commissie eenvoudigweg niet. Het apostelconvent besluit inderdaad niet tot het verlenen van een gunst aan de heidengelovige, maar schetst een toetsingskader dat moet worden toegepast op de vraag wat is nodig voor heilsbehoud. Het is een restrictief toetsingskader wat ook blijkt uit het feit dat Paulus onder omstandigheden bepaalde door het apostelconvent opgelegde restricties versoepelt of zelfs buiten toepassing verklaart. Dat restrictieve toetsingskader is kenmerkend voor de vrijheid die aan gelovigen wordt gelaten. 

 

Andere kant van de medaille

Dit sluit volledig aan op Paulus zijn boodschap in Romeinen 14; in deze passage bespreekt Paulus meningsverschillen tussen christenen over de naleving van bepaalde dagen en het eten van bepaald voedsel. Sommigen vonden het belangrijk om bepaalde dagen te heiligen of om geen vlees te eten, terwijl anderen vonden dat dit niet nodig was. Paulus roept op tot wederzijds respect en verdraagzaamheid in deze kwesties. Hij benadrukt dat ieder voor zichzelf moet bepalen hoe hij handelt, zolang het maar in overeenstemming is met zijn eigen geweten. In feite is dat de andere kant van dezelfde medaille: niet meer restricties dan noodzakelijk en laat iedereen zijn eigen overtuiging volgen. Telkens ligt de grens daar waar het heil in het geding komt. In 1 Timotheüs schrijft Paulus aan Timotheüs: “je moet voorkomen dat bepaalde mensen daar een afwijkende leer onderwijzen” en “De wet is er voor alles wat indruist tegen de heilzame leer, die in overeenstemming is met het evangelie dat mij is toevertrouwd, het evangelie over de majesteit van de gelukzalige God.” Het is duidelijk dat als er dwaalleraren komen die de Thora misbruiken om het Evangelie te schaden en gelovigen van hun redding afhouden, Paulus in dat geval en onder die omstandigheden de Thora in volle omvang strikt noodzakelijk acht voor het behoud van de gemeente van Efeze. Paulus argumenten in 1 Timotheüs 2:11-16 waarin hij voorschrijft dat vrouwen moeten zwijgen in de samenkomst, staan in datzelfde teken.

 

Paulus’ uitspraken zijn canoniek

Echter, voor alle uitspraken van Paulus geldt dat zij hebben te gelden als canoniek; zowel zijn beroep op het eigen geweten als de aanwijzing aan vrouwen om in de samenkomsten te zwijgen, passen in het strikte toetsingskader van het apostelconvent. Paulus beweegt binnen dat in Jeruzalem unaniem genomen besluit. Zodra, in een bepaalde context het heil in het geding is of de voortgang van het Evangelie wordt gehinderd, geeft hij aanwijzingen die nodig zijn om het heil, de redding en de voortgang van het Evangelie te bevorderen. En precies dat is wat vandaag de dag nog steeds bepalend is; aan gelovigen en gemeenten mogen niet al te zware lasten worden opgelegd, maar alleen die, die noodzakelijk zijn voor het heil. Alleen die regels zijn ook nodig in de navolging van Christus. Zij kunnen van plaats, tijd en cultuur als geldende norm van elkaar verschillen, maar zijn alle gebaseerd op dezelfde waarde, namelijk het geloof in Jezus Christus, de redding. Met het verwerpen van het beroep op Handelingen 15 als bezwaargrond van revisanten, heeft de commissie een onjuist oordeel gegeven. Het synodebesluit over ViA is namelijk in strijd met de beginselen van het apostelconvent, waarbinnen ook Paulus handelde, omdat de synodebesluiten aan plaatselijke kerken een zwaardere last opleggen dan noodzakelijk is voor de redding in Jezus Christus. Het synodebesluit is in strijd met het, veel oudere in tijd en daarmee sterker in recht, unaniem en voor vast en bondig gehouden besluit van het apostelconvent. En daarmee is het ook in strijd met de Schrift. De miskenning daarvan door de synode, zowel bij het nemen van haar besluiten hierover als het afwijzen van de revisieverzoeken, leiden nu tot wanorde in het kerkverband. Daarom is herroeping van besluiten over ViA geboden, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede.

 

 

Apostel convent

Apostelconvent

In de Vrije-Interpretatie ‘Geen legitieme synodebesluiten’ is betoogd dat de revisieverzoeken van ruim 50 revisanten op grond van een verkeerde beoordelingsmaatstaf zijn beoordeeld, terwijl in Vrije-Interpretatie ‘Brief aan het moderamen van de generale synode’ ook nog aandacht is gegeven aan de schending van procesrecht doordat de synode in strijd met de IRRA geen hoor- en wederhoor heeft toegepast en daarom de revisieverzoeken ten onrechte ongegrond zijn verklaard en er alleen daar al om voldoende redenen zijn voor de synode  om dat besluit te herroepen. Naast deze kerk- en procesrechtelijke argumenten zijn er ook inhoudelijke bezwaren tegen de wijze waarop de commissie van het meerderheidsrapport de revisieverzoeken van revisanten ongegrond heeft verklaard. Een van die bezwaren richt zich op het verwerpen van het beroep van revisanten op Handelingen 15.  

 

Apostelconvent

In Handelingen 15 ging het om de kwestie die in Antiochië speelde, waarbij de vraag was of de besnijdenis voor Christenen uit de heidenen noodzakelijk is om te worden gered. Enkele gelovigen die tot de partij van de farizeeën behoorden, gaven namelijk te verstaan dat ook de niet-Joodse gelovigen dienden te worden besneden en opdracht moesten krijgen zich aan de wet van Mozes te houden. Die onderwerpen lieten de gemoederen, eerst in Antiochië en later tijdens het apostelconvent, hoog oplopen; het was een hevige woordenstrijd. Het apostelconvent besluit echter, met eenparigheid van stemmen, dat aan de broeders en zusters van Antiochië alleen verplichtingen worden opgelegd die strikt noodzakelijk zijn voor hun redding. Daarbij valt in het bijzonder de formulering van het  besluit op. Het  apostelconvent besluit namelijk niet sec dat niet-Joodse gelovigen niet besneden hoeven te worden en zich niet aan de wet van Mozes hoeven te houden om te worden gered, maar het apostelconvent is van oordeel dat aan mensen uit de heidense volken ‘geen al te zware lasten’ mogen worden opgelegd wat resulteert in het besluit alleen verplichtingen op te leggen die noodzakelijk zijn voor hun redding. Het apostelconvent besluit daarmee in bredere en meer algemene zin waarbij de nadruk ligt op het feit dat er zo weinig mogelijk verplichtingen moeten worden opgelegd.

 

Open norm

Welke verplichtingen noodzakelijk zijn, wordt, zo blijkt dus, bepaald door het criterium: niet meer dan nodig is. ‘Niet meer dan nodig is’, is een zogenaamde open norm. Wat nodig is aan verplichtingen om gered te worden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Voor de gemeente van Antiochië was het nodig om een aantal mozaïsche regels in acht te nemen. Die verplichtingen lijken te zijn ingegeven door de context waarin de gemeente van Antiochië verkeerde. Als pas bekeerde heidenen leefden zij te midden een heidense cultuur en religie. De verleidingen die dat met zich meebrengen, staan de redding in de weg; daarin lijken de heidengelovigen op het Joodse volk. In de Thora, bijvoorbeeld in Exodus 34, waarschuwt God het volk om geen verbond te sluiten met de inwoners van het land. Want wanneer zij hun goden achternalopen en offers aan hen brengen, nodigen ze ook het Joodse volk misschien uit waardoor zij van hun offers mee eten. Elders in de Thora is het eten van bloed verboden omdat het bloed het leven is en het leven mag niet met het vlees gegeten worden. En de betekenis van het bloed heeft vanuit christocentrisch perspectief een extra dimensie gekregen, zoals ook Paulus duidelijk maakt. In 1 Korintiërs 10:20-21 schrijft hij bijvoorbeeld: Nee, ik bedoel dat wat de heidenen offeren, ze offeren aan demonen en niet aan God. En ik wil niet dat jullie gemeenschap hebben met demonen. Jullie kunnen niet drinken uit de beker van de Heer en ook uit de beker van de demonen; jullie kunnen niet aan de tafel van de Heer deelnemen en ook aan de tafel van de demonen. De voorschriften die het apostelconvent aan de gemeente in Antiochië oplegt, passen daarmee bij de situatie waarin de heidense gelovigen zich bevinden. Zij worden daarmee beschermd tegen een terugval in het heidendom waarmee zij hun redding op het spel zouden zetten. 

 

Niet absoluut en limitatief

Dat de voorwaarden niet absoluut en limitatief blijken te zijn, blijkt uit het feit dat het apostelconvent aan de gemeente van Antiochië weliswaar verbiedt offervlees te eten, maar  Paulus, na het apostelconvent, de verplichting om geen offervlees te eten grotendeels opheft. Sterker nog, in zijn brief aan de Corinthiërs, 1 Corinthiërs 10, houdt hij de gelovigen voor dat zij  alles mogen eten wat er in de vleeshal wordt verkocht en dat zij niet omwille van hun geweten hoeven na te gaan waar het vandaan komt. En dan komt de meest opvallende aanwijzing: “Maar wanneer iemand u er dan op wijst dat u vlees eet dat aan zijn goden is gewijd, laat het dan omwille van hem staan.” Paulus ontraadt offervlees te eten uit respect voor andermans godsdienst of als het eten van offervlees aanstootgevend is;  hieruit blijkt dat Paulus zijn aanwijzingen en richtlijnen niet zonder meer als onveranderlijk behoren bij de navolging van Christus en met het heil samenhangen of ook daaruit voortvloeien, integendeel. Wat het apostelconvent nog, in de woorden van de meerderheidscommissie, als heilsnoodzakelijk beschouwde, beschouwde Paulus later  helemaal niet meer als noodzakelijk; tijdens het apostelconvent stemde Paulus er nog mee in om aan de gemeente van Antiochië de verplichting op te leggen geen offervlees te eten, maar later vindt hij die verplichting voor de Corinthiërs niet noodzakelijk. 

 

Tijd, plaats en omstandigheden

Ook andere aanwijzingen van Paulus blijken afhankelijk te zijn van de omstandigheden van het geval; zo laat hij zich afkeurend uit over de besnijdenis, maar tolereerde hij van Timotheüs bijvoorbeeld dat hij zich liet besnijden. Verder blijkt dat Paulus zelfs het sabbatsgebod relativeert, zelfs dusdanig, dat ook het vieren van de sabbat geen verplichting meer is. In Kolossenzen 2:16-17 zegt Paulus: "Laat dan niemand u veroordelen over eten of drinken, of over een feestdag, een nieuwe maan of sabbat. Dit alles is slechts een schaduw van wat komen gaat; de werkelijkheid zelf is Christus." En dat is opvallend; vanaf de schepping gold het sabbatsgebod. Het was nota bene God zelf die de zevende dag zegende en die heiligde, omdat Hijzelf op die dag rustte van heel zijn scheppingswerk. In de tien geboden geldt het gebod om de sabbat in ere te houden als een heilige dag. Dus niet zomaar een gebod. Op de overtreding van het sabbatsgebod staat zelfs, blijkens Numeri 15, de doodstraf en het roept de woede van God op, zo blijkt bijvoorbeeld uit Nehemia 13:17-18. Uit het vorenstaande blijkt dat dwingende geboden uit de Thora, waarop bij het overtreden ervan zelfs de doodstraf staat, geen noodzakelijke verplichtingen meer zijn. Hieruit blijkt dat welke verplichtingen een christen noodzakelijk in acht moet nemen om gered te worden, afhankelijk is van de omstandigheden waarin een christen zich bevindt. Dat gaat zelfs zover dat Paulus zich vrij voelt om dwingende geboden uit de Thora en de door het apostelconvent aan de gemeente van Antiochië opgelegde voorwaarde om geen offervlees te eten, niet langer als noodzakelijk, maar als facultatief te beschouwen. Ineens zijn de geboden en de aan Antiochië opgelegde verplichtingen niet meer nodig voor de redding van de gelovigen. Het toont daarmee aan dat wat heilsnoodzakelijk is niet eenduidig is, maar steeds afhankelijk is van tijd, plaats en omstandigheden.  

 

Normen en waarde

In het licht van het vorenstaande is de argumentatie van de commissie waarin zij stelt dat bij de zwijgteksten van Paulus het zou gaan over zaken die weliswaar niet heilsnoodzakelijk zijn, maar wel richting willen wijzen met het oog op de navolging van Christus en samenhangen met het heil of ook daaruit voortvloeien en daarom deze aanwijzingen en richtlijnen canoniek gezag hebben binnen de gereformeerde hermeneutiek, een contradictio in terminis isaan de ene kant stelt de commissie dat "niet meer dan strikt noodzakelijk" opgelegd moet worden voor het heil, maar aan de andere kant beargumenteert zij dat niet-heilsnoodzakelijke aanwijzingen uit de Bijbel toch bindend zijn. Dat Paulus er niet van weerhouden werd om zeer concrete aanwijzingen en richtlijnen te geven aan gemeenten waaraan hij zijn brieven schreef, weerhield hem er evenmin van om zeer concrete geboden en verplichtingen tot niet-noodzakelijk voor de redding te verklaren. Hij deed beide, maar telkens toegespitst op de concrete situatie van het geval. Bovendien geeft de commissie een vertekend beeld van wat het apostelconvent besloten heeft; het sprak namelijk niet uit dat de besnijdenis niet heislnoodzakelijk is, zoals de commissie suggereert, maar plaatste verplichtingen die noodzakelijk zijn voor de redding centraal in een algemene open norm. En inderdaad, a contrario geredeneerd, volgt daar ook uit dat, nu het apostelconvent de besnijdenis en nakomen van de wet van Mozes niet als lasten oplegt, de besijndenis en de nakoming van de wet van Mozes dus niet meer noodzakelijk zijn voor het heil. Dat staat echter niet voorop, want een a contrario redenering leidt een regel af uit wat niet expliciet in de tekst staat. Dit is een meer indirecte vorm van interpretatie die afhangt van aannames en implicaties. Bovendien laat de commissie weg dat ook de wet van Mozes niet gehouden hoeft te worden als noodzakelijke voorwaarde voor het te verkrijgen heil. En dat laatste is in het bijzonder van belang. Immers, Paulus aanwijzingen dat vrouwen moeten zwijgen, komt helemaal niet voor in de Thora. Een dergelijk verbod bestaat eenvoudig niet in de Thora. Als nu Paulus belangrijke dwingende geboden als het sabbatsgebod, de besnijdenis en het eten van offervlees, niet rekent tot wat strikt noodzakelijk is voor het heil, maar over deze onderwerpen verschillende aanwijzingen geeft, afhankelijk voor wie de aanwijzingen zijn bedoeld, betreffen dit contextuele aanwijzingen die niet universeel geldend blijken te zijn. Als dat al geldt voor de belangrijke geboden, geldt dat helemaal voor aanwijzingen voor vrouwen in verband met de orde tijdens de samenkomsten. Hier lijken normen en waarden door elkaar te worden gebruikt; de norm, is de regel van datgene wat noodzakelijk is, terwijl wat noodzakelijk is, geen onnodige last, de waarde is. En daarmee klopt de argumentatie van de commissie eenvoudigweg niet. Het apostelconvent besluit inderdaad niet tot het verlenen van een gunst aan de heidengelovige, maar schetst een toetsingskader dat moet worden toegepast op de vraag wat is nodig voor heilsbehoud. Het is een restrictief toetsingskader wat ook blijkt uit het feit dat Paulus onder omstandigheden bepaalde door het apostelconvent opgelegde restricties versoepelt of zelfs buiten toepassing verklaart. Dat restrictieve toetsingskader is kenmerkend voor de vrijheid die aan gelovigen wordt gelaten. 

 

Andere kant van de medaille

Dit sluit volledig aan op Paulus zijn boodschap in Romeinen 14; in deze passage bespreekt Paulus meningsverschillen tussen christenen over de naleving van bepaalde dagen en het eten van bepaald voedsel. Sommigen vonden het belangrijk om bepaalde dagen te heiligen of om geen vlees te eten, terwijl anderen vonden dat dit niet nodig was. Paulus roept op tot wederzijds respect en verdraagzaamheid in deze kwesties. Hij benadrukt dat ieder voor zichzelf moet bepalen hoe hij handelt, zolang het maar in overeenstemming is met zijn eigen geweten. In feite is dat de andere kant van dezelfde medaille: niet meer restricties dan noodzakelijk en laat iedereen zijn eigen overtuiging volgen. Telkens ligt de grens daar waar het heil in het geding komt. In 1 Timotheüs schrijft Paulus aan Timotheüs: “je moet voorkomen dat bepaalde mensen daar een afwijkende leer onderwijzen” en “De wet is er voor alles wat indruist tegen de heilzame leer, die in overeenstemming is met het evangelie dat mij is toevertrouwd, het evangelie over de majesteit van de gelukzalige God.” Het is duidelijk dat als er dwaalleraren komen die de Thora misbruiken om het Evangelie te schaden en gelovigen van hun redding afhouden, Paulus in dat geval en onder die omstandigheden de Thora in volle omvang strikt noodzakelijk acht voor het behoud van de gemeente van Efeze. Paulus argumenten in 1 Timotheüs 2:11-16 waarin hij voorschrijft dat vrouwen moeten zwijgen in de samenkomst, staan in datzelfde teken.

 

Paulus’ uitspraken zijn canoniek

Echter, voor alle uitspraken van Paulus geldt dat zij hebben te gelden als canoniek; zowel zijn beroep op het eigen geweten als de aanwijzing aan vrouwen om in de samenkomsten te zwijgen, passen in het strikte toetsingskader van het apostelconvent. Paulus beweegt binnen dat in Jeruzalem unaniem genomen besluit. Zodra, in een bepaalde context het heil in het geding is of de voortgang van het Evangelie wordt gehinderd, geeft hij aanwijzingen die nodig zijn om het heil, de redding en de voortgang van het Evangelie te bevorderen. En precies dat is wat vandaag de dag nog steeds bepalend is; aan gelovigen en gemeenten mogen niet al te zware lasten worden opgelegd, maar alleen die, die noodzakelijk zijn voor het heil. Alleen die regels zijn ook nodig in de navolging van Christus. Zij kunnen van plaats, tijd en cultuur als geldende norm van elkaar verschillen, maar zijn alle gebaseerd op dezelfde waarde, namelijk het geloof in Jezus Christus, de redding. Met het verwerpen van het beroep op Handelingen 15 als bezwaargrond van revisanten, heeft de commissie een onjuist oordeel gegeven. Het synodebesluit over ViA is namelijk in strijd met de beginselen van het apostelconvent, waarbinnen ook Paulus handelde, omdat de synodebesluiten aan plaatselijke kerken een zwaardere last opleggen dan noodzakelijk is voor de redding in Jezus Christus. Het synodebesluit is in strijd met het, veel oudere in tijd en daarmee sterker in recht, unaniem en voor vast en bondig gehouden besluit van het apostelconvent. En daarmee is het ook in strijd met de Schrift. De miskenning daarvan door de synode, zowel bij het nemen van haar besluiten hierover als het afwijzen van de revisieverzoeken, leiden nu tot wanorde in het kerkverband. Daarom is herroeping van besluiten over ViA geboden, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede.

 

 

Brief aan moderamen generale synode

Brief aan moderamen generale synode

Eerwaarde moderamen,

 

Naar aanleiding van de gebeurtenissen van de afgelopen vergaderweek van de synode wenden wij ons tot u met een drietal verzoeken. Deze verzoeken zijn bedoeld om bij te dragen aan het herstel van vrede binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken nu zij in wanorde verkeert. Het eerste verzoek betreft het herroepen van het besluit dat 50 revisieverzoeken ongegrond heeft verklaard. Ons inziens is er sprake van een kerkrechtelijke misslag die zo snel mogelijk moet worden rechtgezet. Er moet aan de revisanten alsnog recht worden gedaan. Het herstellen van de gemaakte fout zal er ook toe bijdragen dat het gesprek over het onderwerp en ter synode opnieuw gevoerd moet worden waardoor definitieve conclusies dat er sprake is van onontkoombare kerkscheuring prematuur zijn. Dat kan eraan bijdragen om de rust binnen het kerkverband te herstellen. Het tweede verzoek is om als synode te besluiten tot een convent als een buitengewone kerkelijke vergadering. Het derde verzoek is om hangende het convent de synode te schorsen, zodat de uitkomsten van het convent richtinggevend in de besprekingen ter synode kunnen worden meegenomen. De drie verzoeken hangen met elkaar samen en hebben tot doel om de opgelopen spanningen in het kerkverband weg te nemen dan wel te verminderen, nieuw perspectief te bieden om de eenheid en het onderlinge vertrouwen in de kerken te herstellen en te komen tot werkbare oplossingen voor de gerezen problemen, in het bijzonder ten aanzien van de kwestie vrouw en ambt. 

 

Verzoek I

Niet heersen

Bij artikel 31 K.O. komt het aan op een zorgvuldige lezing van dat artikel; bovendien staat het artikel niet op zichzelf, maar is het ingebed in het geheel van de kerkorde. De kerkorde heeft een eigen karakter. Zij is een wederkerige overeenkomst. Kerken gaan over en weer met elkaar verbintenissen aan, rechten en plichten, die als het ware een samenwerkingsovereenkomst vormen. Een van de kenmerken van deze samenwerkingsovereenkomst, de kerkorde, is dat zij niet afdwingbaar is. Hoewel een niet afdwingbare overeenkomst buiten het kerkrecht misschien niet veel voorkomt, is zij geen onbekend verschijnsel. De niet-afdwingbaarheid heeft in geval van de kerkorde een geestelijk en Bijbels motief, namelijk dat kerken en kerkelijke vergaderingen onderling en ten opzichte van elkaar niet mogen heersen. Dat is ook expliciet vastgelegd in artikel 85 K.O. dat luidt: 

 

“Geen kerk zal over andere kerken, geen ambtsdrager over andere ambtsdragers, op welke wijze ook, heersen.” 

 

Geen kerkelijke dwang dus. De gemaakte afspraken moeten vrijwillig worden nagekomen. Echter, van belang is dat het ‘niet heersen’ ook inhoudt dat zaken die op een kerkelijke vergadering zijn besloten, niet gelijk gesteld mogen worden aan de Bijbel,  zoals de kerken, onder andere, belijden in artikel 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De essentie daarvan is dat de Bijbel volledig en volmaakt is en daarom het enige referentiekader voor het geloof. En precies op dit punt sluit artikel 31 K.O. aan. Zoals in elk samenlevingsverband het noodzakelijk is om dingen af te spreken en besluiten te nemen, is dat in een kerkverband niet anders. Voor een goede samenleving is het noodzakelijk dat er soms beslissingen worden genomen, bijvoorbeeld over onderwerpen waarover verschillend wordt gedacht of wordt gehandeld. Dat geldt ook in de kerk. Daarbij is het van belang om dan ook onderlinge afspraken te maken hoe kerken tot hun besluit moeten komen. Het besluitvormingsproces is ervoor bedoeld om juiste, eerlijke en controleerbare besluiten te nemen. 

 

Rechtsgeldig besluit

Artikel 31 K.O. drukt dat uit door te zeggen dat er sprake is van een rechtsgeldig besluit als het door een kerkelijke vergadering in ieder geval met een meerderheid van stemmen is aanvaard, maar bij voorkeur eenparig. De eenparigheid en de meerderheid van stemmen zijn niet de enige criteria waaraan een besluit moet voldoen om rechtsgeldig te zijn. Dat staat, op het eerste gezicht, niet in de tekst van artikel 31 K.O., maar dat is verklaarbaar. Immers, het spreekt voor zich dat zo’n besluit dat met een meerderheid van stemmen wordt genomen nooit rechtsgeldig kan zijn als het in strijd is met Gods Woord. Dat kan iedereen begrijpen; als de synode bijvoorbeeld eenparig besluit, om voortaan het woord ‘God’ uit de Bijbel te schrappen, zal er niemand in de kerken zijn die dat besluit zal aanvaarden. Zo’n (al dan niet eenparig) besluit zal niet voor geldig worden gehouden, een ongeldig besluit dus. Ook al wijst de synode erop dat alle synode afgevaardigden voor het besluit hebben gestemd, niemand zal dat een rechtsgeldig besluit vinden. En dat komt, omdat het besluit in strijd is met de Bijbel. Zo’n besluit kan nooit voor vast en bondig worden gehouden. Elk kerklid, elke kerkenraad en elke kerkelijke vergadering is niet aan zo’n besluit gebonden en hoeft zich daaraan dan ook niet te houden; sterker: die moet dat besluit verwerpen. Met andere woorden: een besluit dat voor vast en bondig wordt gehouden, veronderstelt dat het niet in strijd is met Gods Woord. Dit betekent dat voor elk kerkelijk besluit geldt dat zij niet in strijd met Gods Woord mag zijn. Naast dat een besluit moet voldoen aan het vereiste dat het niet in strijd mag zijn met Gods Woord, mag het ook niet in strijd zijn met de belijdenis van de kerk, bijvoorbeeld artikel 7 NGB, maar ook niet in strijd zijn met de kerkorde. Het is dus van belang om te beseffen dat elk besluit aan deze voorwaarden moet voldoen om rechtsgeldig te zijn. 

 

Tenzij-bepaling

Het is ook precies om deze reden dat artikel 31 K.O. een zogenaamde ‘tenzij-bepaling’ heeft. Ofschoon ook zonder die tenzij-bepaling een besluit ongeldig is als het bijvoorbeeld in strijd is met de Bijbel, benadrukt artikel 31 K.O. met de tenzij-bepaling de harde noodzaak om alleen besluiten voor rechtsgeldig te houden die niet in strijd zijn met de Bijbel, het belijden en de kerkorde. Op dit punt is het nog van belang dat artikel 31 K.O. precies formuleert; het schrijft voor dat een besluit ‘niet in strijd’ mag zijn met Gods Woord. Dat is iets anders dan dat een besluit ‘in overeenstemming’ moet zijn met Gods Woord. Op het eerste gezicht lijkt dat misschien wel een beetje hetzelfde, maar dat is het niet; het is een verschil, misschien zelfs wel een groot verschil. Als elk kerkelijk besluit in overeenstemming zou moeten zijn met de Bijbel betekent het dat een besluit zijn basis moet hebben in de Bijbel. Echter, een heel groot, misschien zelfs wel het grootste deel van de besluiten zijn praktisch van aard. Dingen die moeten worden geregeld. Het zou niet best zijn als ook dat soort besluiten gebaseerd moeten zijn op Bijbelse gegevens. Dat zou vermoedelijk onwerkbaar zijn. Belangrijker is dat ‘niet in strijd met Gods Woord’ meer ruimte geeft voor persoonlijke vrijheid en gewetensvrijheid. Er zijn veel dingen die niet expliciet in de Bijbel worden genoemd, en gelovigen kunnen hierin verschillende keuzes maken. En ook dat hebben de kerken, op grond van de Bijbel, in artikel 32 NGB opgenomen. Kerkelijke besluiten, zo zegt de NGB, mogen natuurlijk niet afwijken van wat Christus geboden heeft, wat betekent dat de kerken alle menselijke ingevingen en wetten om God te dienen verwerpen, die op wat voor wijze dan ook, daardoor dwang uitoefenen over ons geweten. Ook hieruit blijkt dat kerken en kerkmensen niet gebonden kunnen worden aan menselijke ingevingen en wetten, waaronder kerkelijke besluiten, die dwang uitoefenen over het geweten. Ook hier blijkt uit dat kerkelijke besluiten niet dwingend kunnen worden opgelegd of, op welke wijze dan ook, door de kerken of kerkelijke vergaderingen onderling kunnen worden afgedwongen. Let wel: ook kerkelijke besluiten kunnen invloed uitoefenen op het geweten, maar de grens ligt daar waar een besluit dwang uitoefent over iemands geweten. 

Artikel 32 NGB formuleert ook onder welke omstandigheden van dwang sprake zou kunnen zijn; namelijk wanneer er regels worden uitgevaardigd, besluiten worden genomen, die de saamhorigheid, eenheid en de gehoorzaamheid aan God schaden. 

 

Gelijkgesteld aan de Bijbel

Artikel 31 K.O. geldt voor besluiten van een synode, classis of kerkenraad. En precies hier wringt de schoen. De generale synode heeft in 2022 in een besluit onder andere  uitgesproken: 

 

‘dat zij luisterend naar de Schriften, met het op dit moment geschonken inzicht het meest gehoorzaam is aan het Woord van God met de overtuiging dat man en vrouw in de gemeente een eigen roeping hebben en dat het voorgaan en geestelijk leidinggeven aan de gemeente alleen aan bekwame broeders toekomt;’ 

 

Het besluit geeft uitsluitend de overtuiging van de meerderheid van de synode afgevaardigden weer. Van dat besluit kan gezegd worden dat het niet in strijd is met de Schrift, maar de formulering van het besluit houdt eigenlijk in dat ‘het meest’ overeenstemt met de Bijbel, terwijl een besluit niet in strijd mag zijn met Gods Woord. Het belang daarvan is dat als het minderheidsstandpunt ook niet in strijd is met Gods Woord, het eveneens een legitiem standpunt is. Door echter te kiezen voor het ene standpunt met uitsluiting van het andere standpunt, wordt het ene standpunt, ambten niet open voor vrouwen, in feite gelijkgesteld aan de Bijbel. Er wordt immers een keuze gemaakt voor het niet-openstellen van de ambten waardoor het andere standpunt, ambten open voor vrouwen, wordt uitgesloten. Voor gemeenten die er in geweten van overtuigd zijn dat ambten open kunnen of moeten, betekent het verbod om ambten open te stellen dat er dwang over hun geweten wordt uitgeoefend, want dat besluit bevordert de saamhorigheid, eenheid en de gehoorzaamheid aan God niet. Daarmee voldoet het meerderheidsbesluit dus niet aan de vereisten van artikel 31 K.O. Een dergelijk besluit kan voor die kerken, op grond van artikel 31 K.O.,  niet voor vast en bondig worden gehouden en op grond van de Nederlandse geloofsbelijdenis niet worden aanvaard. 

 

Niet vast en bondig

En daarmee is het meerderheidsbesluit voor kerken die ambten open willen stellen geen vast en bondig besluit omdat zij in hun geweten overtuigd zijn goede Bijbelse redenen te hebben om het ambt wel open te stellen. Het besluit  heeft voor hen geen rechtskracht, ondanks dat een meerderheid ter synode het besluit genomen heeft. Voor deze kerken is in kerkrechtelijk opzicht geen sprake van een legitiem besluit; het voldoet immers niet aan de voorwaarden voor een rechtsgeldig besluit. Een dergelijk besluit is niet alleen kerkrechtelijk niet legitiem voor bezwaarden, maar ook vanuit sociologisch oogpunt niet legitiem. Dat wil zeggen dat bij kerken die ambten willen openstellen niet de overtuiging leeft dat de synode het recht heeft om dit besluit te nemen en zij de plicht hebben om deze te volgen. En dat is precies waar de kerkelijke situatie escaleert. Dit besluit had niet, althans, niet zo door de generale synode in 2022 moeten worden genomen. De huidige synode heeft de situatie verergerd door de onjuiste wijze waarop zij de revisieverzoeken heeft behandeld. Volkomen ten onrechte is er alleen gekeken of er sprake was van nieuwe elementen in de revisieverzoeken. Door op die manier de revisieverzoeken af te wijzen, is er geen recht gedaan aan de bezwaren die leven bij een groot aantal kerken. De revisieverzoeken zijn in feite bezwaarschriften, die beoordeeld hadden moeten worden aan criteria die artikel 31 K.O. stelt aan een vast en bondig besluit. Dan zou geconstateerd zijn dat het besluit uit 2022 in strijd is met de belijdenis, het minderheidsstandpunt niet in strijd is met de Schrift en dat het besluit uit 2022 niet in stand kan blijven. 

 

Inhoudelijke beoordeling

Herroepen besluit ongegrondverklaring revisieverzoeken 

De synode heeft een verkeerde beoordelingsmaatstaf gehanteerd bij de beoordeling van de revisieverzoeken. Ten onrechte overweegt het door de synode aanvaardde rapport 2a:

 

Naar art. 31 K.O. (en ook de daarvan afgeleide IRRA, bijl. 1.27 K.O.) moeten revisieverzoeken inhoudelijk getoetst worden. Echter, het gaat dan wel om verzoeken tot revisie van een genomen, primair besluit. Dat betekent dat bij deze (inhoudelijke) behandeling het aan revisanten is om aan te tonen dat het primaire besluit op onjuiste gronden genomen is en daarom herzien moet worden. In de behandeling van revisieverzoeken is het dus zaak om wat inhoudelijk wordt aangedragen door revisanten te beoordelen tegen de achtergrond van het primaire besluit en de wijze waarop dat besluit tot stand is gekomen (alle onderliggende stukken, zoals rapporten en acta). Dit is overigens in overeenstemming met de wijze waarop in andere kerken van 30 gereformeerd belijden met revisieverzoeken wordt omgegaan. In de PKN geldt ordinantie 12-12: ‘Een vergadering is niet verplicht een verzoek tot revisie in behandeling te nemen, indien niet een element in geding wordt gebracht dat, bij het nemen van het besluit waarvan revisie wordt verlangd, buiten beschouwing was gebleven of onvoldoende was overwogen.’ In de kerkorde van de NGK is ten aanzien van revisieverzoeken bepaald dat deze ten minste moet bevatten een omschrijving van de nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het verzoek tot herziening.’ (art. 21, sub 4, K.O. NGK). Ook in de HHK geldt dat revisieverzoeken feiten en omstandigheden moeten aantonen, die bij het nemen van het besluit nog niet hadden plaatsgevonden, nog niet bekend waren of redelijkerwijs bekend konden zijn, en dat deze tot een ander besluit 40 zouden hebben geleid (artikel 18 K.O. HHK). Deze wijze van behandeling lijkt ons ook in overeenstemming met de wijze waarop tot nog toe altijd met revisieverzoeken door onze synode is omgegaan.

 

De opvatting dat revisieverzoeken nieuwe elementen zouden moeten bevatten zonder welke zij ongegrond zijn, is in strijd met artikel 31 K.O.. Artikel 31 K.O. stelt voorwaarden aan een revisieverzoek, namelijk:

 

Bij een revisieverzoek dient hij dit eveneens te bewijzen of anderszins dient hij een of meer elementen aan te dragen die bij het besluit buiten beschouwing waren gebleven of onvoldoende waren overwogen. Het woordje ‘dit’ slaat terug op de vorige zin. Daar staat: 

 

Bij een appel dient hij te bewijzen dat het bedoelde besluit op een of meerdere van de hierboven genoemde gronden niet genomen had mogen worden.” 

 

Met de hierboven genoemde gronden worden de gronden of criteria genoemd die in de tweede regel van het artikel worden genoemd en zoals hierboven besproken; rechtsgeldige besluiten moeten met een meerderheid worden genomen, mogen niet in strijd zijn met Schrift, belijdenis, kerkorde of met de redelijkheid. Een revisieverzoek kent dus twee niet-cumulatieve gronden: 

 

1. bewijs dat het geen rechtsgeldig besluit is, of

2. nieuwe elementen waarmee geen rekening is gehouden bij de besluitvorming.

 

En dat is niet zo vreemd. Voor alle kerkelijke besluiten geldt dat er bezwaar en beroep tegen kan worden ingesteld. Van een kerkenraadsbesluit kan zelfs meermalen beroep worden ingesteld. Voor bezwaar en beroep geldt dat telkens een inhoudelijke beoordeling plaatsvindt op basis van de ingebrachte bezwaren. Het zou dan ook vreemd zijn, onlogisch ook, dat van een primair synodebesluit geen inhoudelijke beoordeling mogelijk zou zijn zoals bij andere primaire besluiten. In die zin is het begrip ‘revisieverzoek’ enigszins misleidend, omdat dit de suggestie wekt dat na afloop van een procedure, de procedure kan worden heropend als zich na besluitvorming nieuwe feiten voordoen, die relevant zouden zijn geweest voor de eerdere besluitvorming. Echter, in het geval van een primair synodebesluit, moet er een mogelijkheid zijn voor inhoudelijke bezwaren tegen zo’n besluit, omdat ook een synode fouten kan maken. Deze rechtsbescherming is opengesteld voor een ieder die door een primair synodebesluit bezwaard is. In feite is het revisieverzoek niet anders dan een bezwaarschrift tegen het primaire synodebesluit. Dat blijkt ook uit de uitvoeringsregeling zijnde de Integrale Regeling voor de Revisie- en Appelprocedure (IRRA). Die definieert een revisieverzoek als een: ‘verzoek tot wijziging van een primair besluit van een kerkelijke vergadering bij diezelfde kerkelijke vergadering.’  Artikel 4 IRRA bepaalt: Iedere belanghebbende heeft het recht een revisieverzoek in te dienen tegen een besluit. ‘Een revisieverzoek kan alleen worden ingediend tegen een primair besluit, niet tegen een appelbesluit.’ De conclusie moet dan ook zijn dat tegen een primair synodebesluit, net zoals tegen een primair kerkenraadsbesluit of classisbesluit, bezwaar kan worden gemaakt door het indienen van een revisieverzoek. Dat revisieverzoek moet vervolgens inhoudelijk worden behandeld. Nu de synode de revisieverzoeken alleen heeft onderzocht of er nieuwe elementen waren, zijn de revisieverzoeken verkeerd beoordeeld, ondanks dat hiertegen bezwaar is gemaakt door afgevaardigden ter synode. De conclusie moet zijn dat 50 revisieverzoeken onterecht zijn afgewezen.

 

Niet te vergelijken herzieningsregelingen

De verwijzing van de commissie en het preadvies van professor Selderhuis naar de kerkordes van de PKN, de Hersteld Hervormde kerk en naar die van de Nederlandse Gereformeerde Kerken zijn onterecht. Het begrip ‘revisie’ in de kerkorde van de CGK is een ander begrip dan het begrip ‘revisie’ dat wordt gebruikt in de kerkordes van de PKN, de Hersteld Hervormde Kerk en de NGK; in deze kerkverbanden wordt er namelijk duidelijk onderscheid gemaakt tussen het instellen van beroep en het instellen van revisie. Die andere kerkverbanden waarnaar verwezen wordt door de commissie en Selderhuis hanteren in feite een ander systeem dat niet te vergelijken is met die van de CGK. Zo kent de NGK weliswaar een herzieningsregeling, maar zij is bedoeld voor een situatie dat zich nieuwe feiten voordoen na een uitspraak in beroep of hoger beroep. Voor zover wordt gedoeld op artikel F 7.1, waarin wordt gesproken over: ‘na de uitspraak van de synode’, ziet dit niet op een (primair) synodebesluit, maar op een uitspraak die de synode heeft gedaan in het hoger beroep op een uitspraak van het landelijke college voor het kerkelijk beroep. In het geval er nieuwe feiten bekend worden die dateren van vóór de uitspraak en deze beslissend hadden kunnen zijn, kan de uitspraak worden herzien. Gelijksoortige regelingen gelden in de PKN en de Hersteld Hervormde Kerk. Het gaat bij deze herziening derhalve om het herzien van uitspraken op bezwaar en/of beroep na eerdere uitspraak. Er is dan een uitspraak gedaan op bezwaar of beroep, waarvan, achteraf bijvoorbeeld blijkt, dat beslissende feiten bij de uitspraak niet zijn meegenomen, terwijl dat wel had gemoeten. 

 

Herziening is bezwaar

Daarvan is echter geen sprake in het geval herziening van een synodebesluit op grond van de CGK kerkorde; een revisieverzoek is niet anders dan een verzoek aan de generale synode om haar eerder genomen besluit opnieuw te beoordelen, een herbeoordeling. De Integrale regeling voor de revisie- en appelprocedure (IRRA), definieert een revisieverzoek ook als een: ‘verzoek tot wijziging van een primair besluit van een kerkelijke vergadering bij diezelfde kerkelijke vergadering.’  Artikel 4 IRRA bepaalt: Iedere belanghebbende heeft het recht een revisieverzoek in te dienen tegen een besluit. ‘Een revisieverzoek kan alleen worden ingediend tegen een primair besluit, niet tegen een appelbesluit.’ Artikel 31 K.O. bepaalt dat in een revisieverzoek of bewijs bevat dat een besluit in strijd is met Gods Woord, de belijdenis en de kerkorde of dat er nieuwe feiten naar voren worden gebracht die, waren die bij het besluit betrokken geweest tot een ander besluit zou hebben geleid. Het zijn dus twee alternatieve voorwaarden. En dat is ook logisch en consistent. Immers, een rechtsgeldig besluit in de CGK betreft een besluit dat overeenstemt met Gods Woord, de belijdenis, de kerkorde en ten minste met meerderheid van stemmen is genomen. Daarbij is artikel 31 K.O. dusdanig geformuleerd dat verondersteld wordt dat een meerderheidsbesluit overeenstemt met Schrift, belijdenis en kerkorde. En dat is uiteraard ook volstrekt logisch; een kerkelijke vergadering, die zich veroorlooft bewust meerderheidsbesluiten te nemen die strijdt met Gods Woord, is ongeloofwaardig. Het is niet voor discussie vatbaar dat een meerderheidsbesluit moet overeenstemmen met Schrift, belijdenis en kerkorde. Dat wil niet zeggen dat een kerkelijke vergadering geen fouten maakt. Het kan zijn dat een besluit een gebrek vertoont, omdat aan een van de voorwaarden waaraan een kerkelijk besluit moet voldoen niet blijkt te zijn voldaan. Tegen een dergelijk besluit moet opgekomen kunnen worden. Tegelijk zijn daarmee de bezwaargronden ook gelimiteerd. Het gaat om wezenlijke bezwaren, die raken aan de principes van het kerkverband, de basis van de onderlinge samenwerking. 

 

Synodebesluit is onderwerp van onderzoek

Tegen een synodebesluit bestaat bovendien geen beroep open, want er is geen beroepsinstantie; dat betekent ook dat alle bezwaren tegen een synodebesluit aan de synode moeten worden voorgelegd, die vervolgens haar besluit in volle omvang opnieuw zal moeten toetsen aan Schrift, belijdenis en kerkorde. Let wel: het besluit waarvan revisie wordt gevraagd, is onderwerp van onderzoek. Op basis van de bezwaren moet het besluit aan die bezwaren worden getoetst. Daar heeft de synode ook het grootste belang bij, omdat zij zich ervan kan vergewissen dat zij voluit kerken zijn die handelen in overeenstemming met Schrift, belijdenis en kerkorde. Dat zijn immers de fundamenten van het kerkverband, de basis voor het kerkelijk samenleven. Een beperkte toetsing die alleen maar betrekking heeft op nieuwe feiten zou immers met zich kunnen brengen dat een besluit in stand blijft dat strijdig is met Schrift, belijdenis en kerkorde. Bijkomend is dat kerkleden en kerkenraden zich alleen met een revisieverzoek hun bezwaren naar voren kunnen brengen tegen een synodebesluit. Als synode alleen bereid zou zijn om haar besluit te herzien als er nieuwe feiten worden aangedragen, zouden kerkleden en kerkenraden in veel gevallen besluiten opgedrongen krijgen die zij in hun geweten niet kunnen dragen. Bovendien schuilt hierin het gevaar dat synodebesluiten gelijkgesteld kunnen worden aan de Bijbel, wat zich niet verdraagt met het belijden van de kerk. Daarom is het belangrijk en noodzakelijk dat de synode bereid is om aan zelfonderzoek te doen, zodra er bezwaren komen die gegrond zijn op Schrift, belijdenis en kerkorde. Daarin ligt het besef besloten dat ook een synode in haar besluitvorming kan dwalen, hoe overtuigd zij ook kan zijn van de juistheid van haar besluit. Een revisieverzoek is uiteindelijk niet anders dan een bezwaarschrift uit de kerken tegen een synodebesluit. Het (kunnen) maken van bezwaar is belangrijk om verkeerde besluiten in de kerken te voorkomen.

 

Schending van procesrecht

Verder is er sprake van een behandeling van de revisieverzoeken die in strijd is met de IRRA. Artikel 4.4. bepaalt dat op het indienen en de behandeling van een revisieverzoek het bepaalde in de artikelen 5 tot en met 9 voor zover relevant van overeenkomstige toepassing is. Artikel 8.6 bepaalt dat de commissie een rapport opmaakt van haar bevindingen. Dit rapport bevat een verslag van de door haar vastgestelde feiten (het feitelijk deel van het rapport), een advies over de gegrondheid van het appel en, zo mogelijk, een concept beslissing. De commissie zal appellant en verweerder het concept van het feitelijk deel van het rapport doen toekomen en hen in de gelegenheid stellen binnen een redelijke termijn schriftelijk op dit concept te reageren. De door de commissie overgenomen opmerkingen worden in het definitieve rapport verwerkt. De schriftelijke reacties van appellant en verweerder worden aan het definitieve rapport gehecht. Artikel 8.8 bepaalt dat appellant en verweerder een afschrift van het feitelijk deel van het definitieve rapport en van de aan het rapport gehechte definitieve verslagen ontvangen. De commissie verstrekt appellant en verweerder de stukken, die zij ten grondslag legt aan haar advies. Feit is dat deze werkwijze niet is gevolgd. Dat geldt in ieder geval voor het revisieverzoek van Dronten. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de regeling wel zou zijn nagekomen bij de overige revisieverzoeken. Daarmee heeft de synode in strijd gehandeld met het beginsel van hoor - en wederhoor. Het is, zeker met het oog op de aard, belang en gevoeligheid van het onderwerpen van de revisieverzoeken van het grootste belang dat het beginsel van hoor- en wederhoor wordt toegepast. Dat revisanten op geen enkele wijze zijn betrokken bij de behandeling van hun revisieverzoeken is dermate onzorgvuldig dat alleen dat al grond is om tot herroeping van het besluit te komen. Ten overvloede merken we op dat de IRRA de mogelijkheid biedt om revisanten te horen. Artikel 8.2. bepaalt dat de commissie, indien nodig, appellant en verweerder hoort, zo mogelijk in elkaars aanwezigheid, zulks ter beoordeling van de commissie. Gelet op de aard, het belang en de complexiteit van de revisieverzoeken had het voor de hand gelegen van dit horen gebruik te maken. Dan hadden revisanten de gelegenheid gehad hun verzoeken nader toe te lichten en vragen daarover te beantwoorden. Ook dit lijkt mij, gelet op de omstandigheden van dit geval, een schending van het beginsel van hoor- en wederhoor. 

 

Conclusie

De beoordeling van de revisieverzoeken heeft plaatsgevonden op basis van een verkeerde beoordelingsmaatstaf. Bovendien zijn de procesregels van IRRA niet nageleefd waardoor het beginsel van hoor- en wederhoor geschonden is. De synode heeft haar oordeel enkel gegrond op het commissierapport zonder dat de revisanten kennis hebben kunnen nemen van dit commissierapport noch daarop zijn gehoord of anderszins hebben kunnen reageren. Dit zijn dermate ernstige schendingen van het kerkrecht dat het de vrede in de kerken heeft geschaad, zoals is gebleken. De synode heeft daarom goede gronden om haar besluit in deze te herroepen. 

 

Verzoek II

Kerken consulteren

Het zou onverstandig zijn om na het herroepen van het besluit over de revisieverzoeken die verzoeken direct opnieuw in de synodevergadering ter sprake te brengen. Gelet op de opgelopen spanningen en de reeds ingenomen standpunten, ligt escalatie voor de hand. Dat zal niet helpen om te komen tot een vruchtbaar en inhoudelijke behandeling van de revisieverzoeken. Dat vraagt om wijsheid, fijngevoeligheid, geduld en verdraagzaamheid en luisteren naar de Schrift en naar elkaar. In het huidige kerkelijke klimaat lijkt daarvoor geen ruimte te zijn, zodat besprekingen vermoedelijk zullen verzanden in een soort loopgravenoorlog waarbij eenieder vanuit het eigen schuttersputje zijn argumenten afvuurt. Dat is disfunctioneel. Om die reden zou het goed zijn dat eerst en vooral alle kerken van het kerkverband worden geconsulteerd over specifiek ‘vrouw en ambt’. Niet enkel door een paar peilingen te houden, maar - net zoals het vorige officieuze convent - door daarover inhoudelijk met elkaar in gesprek te gaan. Tijdens het convent zouden deskundigen kunnen worden uitgenodigd die zich met de kerkelijke problemen bezig hebben gehouden; ik denk aan dr. Steensma en dr. Loonstra en emeritus hoogleraar A. Baars en dr. C.P. De Boer, maar ook professor Huijgen; deze laatste heeft ooit al eens tijdens een synodevergadering te kennen gegeven college te willen geven over bijvoorbeeld het Schriftgezag. Zij kunnen presentaties houden en in panels deelnemen tijdens het convent. Onderdeel van zo’n convent zouden richtinggevende peilingen kunnen zijn, die kaderstellend kunnen zijn voor de beraadslagingen en besluitvorming ter synode betreffende de beoordeling van de revisieverzoeken. Daarbij zou - op praktische gronden - gedacht kunnen worden om de stemverhoudingen in de peilingen te verdisconteren bij het vaststellen van een gekwalificeerde meerderheid bij besluitvorming tijdens de synodevergaderingen. Daarmee zou het gevoelen in de kerken verdisconteerd kunnen worden in het gewicht van de stemming ter synode. In het licht van een representatieve peiling tijdens het convent is dat niet onredelijk. Ook inhoudelijk kunnen afgevaardigden zich daartoe verhouden nu zij, zonder last of ruggespraak, zich tot de uitkomsten van het convent kunnen verhouden. Het draagt eraan bij dat afgevaardigden toch niet, bewust of onbewust, voor eigen parochie preken, maar juist het geheel van de kerken op het oog hebben. Het convent zou zich kunnen uitspreken over de vraag of openstelling van ambten in strijd zijn met de Schrift, openstelling zou moeten worden verdragen, welke voorzieningen er mogelijk zijn om bezwaarden tegen openstelling te kunnen ontzien. Uiteraard zijn dit willekeurige voorbeelden, maar bedoeld als illustratie. 

 

Convent als kerkelijke vergadering

Een dergelijk convent heeft alleen zin en betekenis als het is ingekaderd in de kerkelijke structuur. Om die reden is het noodzakelijk dat de synode daartoe een besluit neemt, een commissie benoemt die uit de volle breedte van de kerken is samengesteld en haar een concrete en open opdracht meegeeft, zodat niet op voorhand de uitkomst van het convent vaststaat. Een convent waartoe de synode besluit, heeft kerkelijke inbedding en kerkrechtelijke status. Dat is noodzakelijk om te voorkomen dat het convent een op zichzelf staande gebeurtenis is, dat geen verband houdt met en ook geen relatie heeft met de synode. Uiteraard blijft te allen tijde het primaat van de besluitvorming bij de generale synode liggen. Het zijn uiteindelijk de afgevaardigden van de generale synode die besluiten moeten nemen. Zij laten zich daarbij echter voorlichten door wat uit de kerken over ‘vrouw en ambt’ en ‘de toekomst van het kerkverband’ opkomt. Door alle kerken daartoe in de gelegenheid te stellen, is er bijvoorbeeld sprake van representatieve peilingen die daarmee voor de afgevaardigden als richtinggevend kunnen worden beschouwd. Bij een formele status van het convent is sprake van een bijzondere kerkelijke vergadering. Zij behoort als zodanig te worden beschouwd, zodat ook de afvaardiging op formele wijze moet worden geregeld. Kerkenraden sturen afgevaardigden met een lastbrief, zodat alles in goede orde verloopt. Praktisch zou de synode ervoor kunnen kiezen om bijvoorbeeld het synode moderamen ook als convent bestuur aan te wijzen. Daarmee wordt ook recht gedaan aan de generale synode die haar moderamen uit haar midden heeft verkozen. Belangrijk is dat het convent openbaar is, wat in ieder geval betekent dat het online gevolgd kan worden. Wellicht zijn er nog andere elementen die aan het convent moeten worden toegevoegd, maar de synode beschikt over voldoende denkkracht omdat nadere invulling te geven.

 

Conclusie

Besluit als synode tot een nieuw convent. Dit convent is een buitengewone kerkelijke vergadering waarin alle kerken vertegenwoordigd zijn. Het concentreert zich in het bijzonder op ‘vrouw en ambt’. Het peilt het gevoelen van de kerken over dit onderwerp en of dit onderwerp reden voor een scheuring mag zijn. 

 

Verzoek III

Synode schorsen

Belangrijke voorwaarde is dat de synode hangende het convent wordt geschorst. Het biedt de mogelijkheid om het verhitte debat en de stellige standpunten te laten afkoelen en bezinken. Het schept ruimte voor herbezinning en niet in de laatste plaats om opnieuw de vraag te beantwoorden wat er nu van Jezus wordt verwacht. Dat is immers geen theoretische theologische en vrome vraag, maar van praktische en onontkoombare betekenis. Een groot geloof is dat er veel van Jezus wordt verwacht. Die verwachting wordt niet beschaamd als afgevaardigden en kerken opnieuw de controversiële thematieken in de kerk bespreekbaar maken, luisterend naar de Schrift en naar elkaar. De synode afgevaardigden hebben ook een morele plicht om de door hen ontstane kerkelijke chaos op te lossen althans alles eraan te doen wat in hun vermogen ligt om dat te doen. Dat dient de vrede in de kerken. 

 

Uiteraard zijn we bereid deze verzoeken nader toe te lichten. Graag zien we uw reactie tegemoet. We realiseren ons dat deze verzoeken aan het moderamen niet conform de gebruikelijke gang van zaken is, maar de buitengewone omstandigheden rechtvaardigen een serieuze reactie van uw moderamen op deze bijzondere verzoeken. 

 

Met vriendelijke groet,

 

In Christus verbonden,

 

Dirk de Groot, Erwin Teseling, Hans Bügel

 

Dronten, 04 februari 2025

 

Brief aan moderamen generale synode

Brief aan moderamen generale synode

Eerwaarde moderamen,

 

Naar aanleiding van de gebeurtenissen van de afgelopen vergaderweek van de synode wenden wij ons tot u met een drietal verzoeken. Deze verzoeken zijn bedoeld om bij te dragen aan het herstel van vrede binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken nu zij in wanorde verkeert. Het eerste verzoek betreft het herroepen van het besluit dat 50 revisieverzoeken ongegrond heeft verklaard. Ons inziens is er sprake van een kerkrechtelijke misslag die zo snel mogelijk moet worden rechtgezet. Er moet aan de revisanten alsnog recht worden gedaan. Het herstellen van de gemaakte fout zal er ook toe bijdragen dat het gesprek over het onderwerp en ter synode opnieuw gevoerd moet worden waardoor definitieve conclusies dat er sprake is van onontkoombare kerkscheuring prematuur zijn. Dat kan eraan bijdragen om de rust binnen het kerkverband te herstellen. Het tweede verzoek is om als synode te besluiten tot een convent als een buitengewone kerkelijke vergadering. Het derde verzoek is om hangende het convent de synode te schorsen, zodat de uitkomsten van het convent richtinggevend in de besprekingen ter synode kunnen worden meegenomen. De drie verzoeken hangen met elkaar samen en hebben tot doel om de opgelopen spanningen in het kerkverband weg te nemen dan wel te verminderen, nieuw perspectief te bieden om de eenheid en het onderlinge vertrouwen in de kerken te herstellen en te komen tot werkbare oplossingen voor de gerezen problemen, in het bijzonder ten aanzien van de kwestie vrouw en ambt. 

 

Verzoek I

Niet heersen

Bij artikel 31 K.O. komt het aan op een zorgvuldige lezing van dat artikel; bovendien staat het artikel niet op zichzelf, maar is het ingebed in het geheel van de kerkorde. De kerkorde heeft een eigen karakter. Zij is een wederkerige overeenkomst. Kerken gaan over en weer met elkaar verbintenissen aan, rechten en plichten, die als het ware een samenwerkingsovereenkomst vormen. Een van de kenmerken van deze samenwerkingsovereenkomst, de kerkorde, is dat zij niet afdwingbaar is. Hoewel een niet afdwingbare overeenkomst buiten het kerkrecht misschien niet veel voorkomt, is zij geen onbekend verschijnsel. De niet-afdwingbaarheid heeft in geval van de kerkorde een geestelijk en Bijbels motief, namelijk dat kerken en kerkelijke vergaderingen onderling en ten opzichte van elkaar niet mogen heersen. Dat is ook expliciet vastgelegd in artikel 85 K.O. dat luidt: 

 

“Geen kerk zal over andere kerken, geen ambtsdrager over andere ambtsdragers, op welke wijze ook, heersen.” 

 

Geen kerkelijke dwang dus. De gemaakte afspraken moeten vrijwillig worden nagekomen. Echter, van belang is dat het ‘niet heersen’ ook inhoudt dat zaken die op een kerkelijke vergadering zijn besloten, niet gelijk gesteld mogen worden aan de Bijbel,  zoals de kerken, onder andere, belijden in artikel 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De essentie daarvan is dat de Bijbel volledig en volmaakt is en daarom het enige referentiekader voor het geloof. En precies op dit punt sluit artikel 31 K.O. aan. Zoals in elk samenlevingsverband het noodzakelijk is om dingen af te spreken en besluiten te nemen, is dat in een kerkverband niet anders. Voor een goede samenleving is het noodzakelijk dat er soms beslissingen worden genomen, bijvoorbeeld over onderwerpen waarover verschillend wordt gedacht of wordt gehandeld. Dat geldt ook in de kerk. Daarbij is het van belang om dan ook onderlinge afspraken te maken hoe kerken tot hun besluit moeten komen. Het besluitvormingsproces is ervoor bedoeld om juiste, eerlijke en controleerbare besluiten te nemen. 

 

Rechtsgeldig besluit

Artikel 31 K.O. drukt dat uit door te zeggen dat er sprake is van een rechtsgeldig besluit als het door een kerkelijke vergadering in ieder geval met een meerderheid van stemmen is aanvaard, maar bij voorkeur eenparig. De eenparigheid en de meerderheid van stemmen zijn niet de enige criteria waaraan een besluit moet voldoen om rechtsgeldig te zijn. Dat staat, op het eerste gezicht, niet in de tekst van artikel 31 K.O., maar dat is verklaarbaar. Immers, het spreekt voor zich dat zo’n besluit dat met een meerderheid van stemmen wordt genomen nooit rechtsgeldig kan zijn als het in strijd is met Gods Woord. Dat kan iedereen begrijpen; als de synode bijvoorbeeld eenparig besluit, om voortaan het woord ‘God’ uit de Bijbel te schrappen, zal er niemand in de kerken zijn die dat besluit zal aanvaarden. Zo’n (al dan niet eenparig) besluit zal niet voor geldig worden gehouden, een ongeldig besluit dus. Ook al wijst de synode erop dat alle synode afgevaardigden voor het besluit hebben gestemd, niemand zal dat een rechtsgeldig besluit vinden. En dat komt, omdat het besluit in strijd is met de Bijbel. Zo’n besluit kan nooit voor vast en bondig worden gehouden. Elk kerklid, elke kerkenraad en elke kerkelijke vergadering is niet aan zo’n besluit gebonden en hoeft zich daaraan dan ook niet te houden; sterker: die moet dat besluit verwerpen. Met andere woorden: een besluit dat voor vast en bondig wordt gehouden, veronderstelt dat het niet in strijd is met Gods Woord. Dit betekent dat voor elk kerkelijk besluit geldt dat zij niet in strijd met Gods Woord mag zijn. Naast dat een besluit moet voldoen aan het vereiste dat het niet in strijd mag zijn met Gods Woord, mag het ook niet in strijd zijn met de belijdenis van de kerk, bijvoorbeeld artikel 7 NGB, maar ook niet in strijd zijn met de kerkorde. Het is dus van belang om te beseffen dat elk besluit aan deze voorwaarden moet voldoen om rechtsgeldig te zijn. 

 

Tenzij-bepaling

Het is ook precies om deze reden dat artikel 31 K.O. een zogenaamde ‘tenzij-bepaling’ heeft. Ofschoon ook zonder die tenzij-bepaling een besluit ongeldig is als het bijvoorbeeld in strijd is met de Bijbel, benadrukt artikel 31 K.O. met de tenzij-bepaling de harde noodzaak om alleen besluiten voor rechtsgeldig te houden die niet in strijd zijn met de Bijbel, het belijden en de kerkorde. Op dit punt is het nog van belang dat artikel 31 K.O. precies formuleert; het schrijft voor dat een besluit ‘niet in strijd’ mag zijn met Gods Woord. Dat is iets anders dan dat een besluit ‘in overeenstemming’ moet zijn met Gods Woord. Op het eerste gezicht lijkt dat misschien wel een beetje hetzelfde, maar dat is het niet; het is een verschil, misschien zelfs wel een groot verschil. Als elk kerkelijk besluit in overeenstemming zou moeten zijn met de Bijbel betekent het dat een besluit zijn basis moet hebben in de Bijbel. Echter, een heel groot, misschien zelfs wel het grootste deel van de besluiten zijn praktisch van aard. Dingen die moeten worden geregeld. Het zou niet best zijn als ook dat soort besluiten gebaseerd moeten zijn op Bijbelse gegevens. Dat zou vermoedelijk onwerkbaar zijn. Belangrijker is dat ‘niet in strijd met Gods Woord’ meer ruimte geeft voor persoonlijke vrijheid en gewetensvrijheid. Er zijn veel dingen die niet expliciet in de Bijbel worden genoemd, en gelovigen kunnen hierin verschillende keuzes maken. En ook dat hebben de kerken, op grond van de Bijbel, in artikel 32 NGB opgenomen. Kerkelijke besluiten, zo zegt de NGB, mogen natuurlijk niet afwijken van wat Christus geboden heeft, wat betekent dat de kerken alle menselijke ingevingen en wetten om God te dienen verwerpen, die op wat voor wijze dan ook, daardoor dwang uitoefenen over ons geweten. Ook hieruit blijkt dat kerken en kerkmensen niet gebonden kunnen worden aan menselijke ingevingen en wetten, waaronder kerkelijke besluiten, die dwang uitoefenen over het geweten. Ook hier blijkt uit dat kerkelijke besluiten niet dwingend kunnen worden opgelegd of, op welke wijze dan ook, door de kerken of kerkelijke vergaderingen onderling kunnen worden afgedwongen. Let wel: ook kerkelijke besluiten kunnen invloed uitoefenen op het geweten, maar de grens ligt daar waar een besluit dwang uitoefent over iemands geweten. 

Artikel 32 NGB formuleert ook onder welke omstandigheden van dwang sprake zou kunnen zijn; namelijk wanneer er regels worden uitgevaardigd, besluiten worden genomen, die de saamhorigheid, eenheid en de gehoorzaamheid aan God schaden. 

 

Gelijkgesteld aan de Bijbel

Artikel 31 K.O. geldt voor besluiten van een synode, classis of kerkenraad. En precies hier wringt de schoen. De generale synode heeft in 2022 in een besluit onder andere  uitgesproken: 

 

‘dat zij luisterend naar de Schriften, met het op dit moment geschonken inzicht het meest gehoorzaam is aan het Woord van God met de overtuiging dat man en vrouw in de gemeente een eigen roeping hebben en dat het voorgaan en geestelijk leidinggeven aan de gemeente alleen aan bekwame broeders toekomt;’ 

 

Het besluit geeft uitsluitend de overtuiging van de meerderheid van de synode afgevaardigden weer. Van dat besluit kan gezegd worden dat het niet in strijd is met de Schrift, maar de formulering van het besluit houdt eigenlijk in dat ‘het meest’ overeenstemt met de Bijbel, terwijl een besluit niet in strijd mag zijn met Gods Woord. Het belang daarvan is dat als het minderheidsstandpunt ook niet in strijd is met Gods Woord, het eveneens een legitiem standpunt is. Door echter te kiezen voor het ene standpunt met uitsluiting van het andere standpunt, wordt het ene standpunt, ambten niet open voor vrouwen, in feite gelijkgesteld aan de Bijbel. Er wordt immers een keuze gemaakt voor het niet-openstellen van de ambten waardoor het andere standpunt, ambten open voor vrouwen, wordt uitgesloten. Voor gemeenten die er in geweten van overtuigd zijn dat ambten open kunnen of moeten, betekent het verbod om ambten open te stellen dat er dwang over hun geweten wordt uitgeoefend, want dat besluit bevordert de saamhorigheid, eenheid en de gehoorzaamheid aan God niet. Daarmee voldoet het meerderheidsbesluit dus niet aan de vereisten van artikel 31 K.O. Een dergelijk besluit kan voor die kerken, op grond van artikel 31 K.O.,  niet voor vast en bondig worden gehouden en op grond van de Nederlandse geloofsbelijdenis niet worden aanvaard. 

 

Niet vast en bondig

En daarmee is het meerderheidsbesluit voor kerken die ambten open willen stellen geen vast en bondig besluit omdat zij in hun geweten overtuigd zijn goede Bijbelse redenen te hebben om het ambt wel open te stellen. Het besluit  heeft voor hen geen rechtskracht, ondanks dat een meerderheid ter synode het besluit genomen heeft. Voor deze kerken is in kerkrechtelijk opzicht geen sprake van een legitiem besluit; het voldoet immers niet aan de voorwaarden voor een rechtsgeldig besluit. Een dergelijk besluit is niet alleen kerkrechtelijk niet legitiem voor bezwaarden, maar ook vanuit sociologisch oogpunt niet legitiem. Dat wil zeggen dat bij kerken die ambten willen openstellen niet de overtuiging leeft dat de synode het recht heeft om dit besluit te nemen en zij de plicht hebben om deze te volgen. En dat is precies waar de kerkelijke situatie escaleert. Dit besluit had niet, althans, niet zo door de generale synode in 2022 moeten worden genomen. De huidige synode heeft de situatie verergerd door de onjuiste wijze waarop zij de revisieverzoeken heeft behandeld. Volkomen ten onrechte is er alleen gekeken of er sprake was van nieuwe elementen in de revisieverzoeken. Door op die manier de revisieverzoeken af te wijzen, is er geen recht gedaan aan de bezwaren die leven bij een groot aantal kerken. De revisieverzoeken zijn in feite bezwaarschriften, die beoordeeld hadden moeten worden aan criteria die artikel 31 K.O. stelt aan een vast en bondig besluit. Dan zou geconstateerd zijn dat het besluit uit 2022 in strijd is met de belijdenis, het minderheidsstandpunt niet in strijd is met de Schrift en dat het besluit uit 2022 niet in stand kan blijven. 

 

Inhoudelijke beoordeling

Herroepen besluit ongegrondverklaring revisieverzoeken 

De synode heeft een verkeerde beoordelingsmaatstaf gehanteerd bij de beoordeling van de revisieverzoeken. Ten onrechte overweegt het door de synode aanvaardde rapport 2a:

 

Naar art. 31 K.O. (en ook de daarvan afgeleide IRRA, bijl. 1.27 K.O.) moeten revisieverzoeken inhoudelijk getoetst worden. Echter, het gaat dan wel om verzoeken tot revisie van een genomen, primair besluit. Dat betekent dat bij deze (inhoudelijke) behandeling het aan revisanten is om aan te tonen dat het primaire besluit op onjuiste gronden genomen is en daarom herzien moet worden. In de behandeling van revisieverzoeken is het dus zaak om wat inhoudelijk wordt aangedragen door revisanten te beoordelen tegen de achtergrond van het primaire besluit en de wijze waarop dat besluit tot stand is gekomen (alle onderliggende stukken, zoals rapporten en acta). Dit is overigens in overeenstemming met de wijze waarop in andere kerken van 30 gereformeerd belijden met revisieverzoeken wordt omgegaan. In de PKN geldt ordinantie 12-12: ‘Een vergadering is niet verplicht een verzoek tot revisie in behandeling te nemen, indien niet een element in geding wordt gebracht dat, bij het nemen van het besluit waarvan revisie wordt verlangd, buiten beschouwing was gebleven of onvoldoende was overwogen.’ In de kerkorde van de NGK is ten aanzien van revisieverzoeken bepaald dat deze ten minste moet bevatten een omschrijving van de nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het verzoek tot herziening.’ (art. 21, sub 4, K.O. NGK). Ook in de HHK geldt dat revisieverzoeken feiten en omstandigheden moeten aantonen, die bij het nemen van het besluit nog niet hadden plaatsgevonden, nog niet bekend waren of redelijkerwijs bekend konden zijn, en dat deze tot een ander besluit 40 zouden hebben geleid (artikel 18 K.O. HHK). Deze wijze van behandeling lijkt ons ook in overeenstemming met de wijze waarop tot nog toe altijd met revisieverzoeken door onze synode is omgegaan.

 

De opvatting dat revisieverzoeken nieuwe elementen zouden moeten bevatten zonder welke zij ongegrond zijn, is in strijd met artikel 31 K.O.. Artikel 31 K.O. stelt voorwaarden aan een revisieverzoek, namelijk:

 

Bij een revisieverzoek dient hij dit eveneens te bewijzen of anderszins dient hij een of meer elementen aan te dragen die bij het besluit buiten beschouwing waren gebleven of onvoldoende waren overwogen. Het woordje ‘dit’ slaat terug op de vorige zin. Daar staat: 

 

Bij een appel dient hij te bewijzen dat het bedoelde besluit op een of meerdere van de hierboven genoemde gronden niet genomen had mogen worden.” 

 

Met de hierboven genoemde gronden worden de gronden of criteria genoemd die in de tweede regel van het artikel worden genoemd en zoals hierboven besproken; rechtsgeldige besluiten moeten met een meerderheid worden genomen, mogen niet in strijd zijn met Schrift, belijdenis, kerkorde of met de redelijkheid. Een revisieverzoek kent dus twee niet-cumulatieve gronden: 

 

1. bewijs dat het geen rechtsgeldig besluit is, of

2. nieuwe elementen waarmee geen rekening is gehouden bij de besluitvorming.

 

En dat is niet zo vreemd. Voor alle kerkelijke besluiten geldt dat er bezwaar en beroep tegen kan worden ingesteld. Van een kerkenraadsbesluit kan zelfs meermalen beroep worden ingesteld. Voor bezwaar en beroep geldt dat telkens een inhoudelijke beoordeling plaatsvindt op basis van de ingebrachte bezwaren. Het zou dan ook vreemd zijn, onlogisch ook, dat van een primair synodebesluit geen inhoudelijke beoordeling mogelijk zou zijn zoals bij andere primaire besluiten. In die zin is het begrip ‘revisieverzoek’ enigszins misleidend, omdat dit de suggestie wekt dat na afloop van een procedure, de procedure kan worden heropend als zich na besluitvorming nieuwe feiten voordoen, die relevant zouden zijn geweest voor de eerdere besluitvorming. Echter, in het geval van een primair synodebesluit, moet er een mogelijkheid zijn voor inhoudelijke bezwaren tegen zo’n besluit, omdat ook een synode fouten kan maken. Deze rechtsbescherming is opengesteld voor een ieder die door een primair synodebesluit bezwaard is. In feite is het revisieverzoek niet anders dan een bezwaarschrift tegen het primaire synodebesluit. Dat blijkt ook uit de uitvoeringsregeling zijnde de Integrale Regeling voor de Revisie- en Appelprocedure (IRRA). Die definieert een revisieverzoek als een: ‘verzoek tot wijziging van een primair besluit van een kerkelijke vergadering bij diezelfde kerkelijke vergadering.’  Artikel 4 IRRA bepaalt: Iedere belanghebbende heeft het recht een revisieverzoek in te dienen tegen een besluit. ‘Een revisieverzoek kan alleen worden ingediend tegen een primair besluit, niet tegen een appelbesluit.’ De conclusie moet dan ook zijn dat tegen een primair synodebesluit, net zoals tegen een primair kerkenraadsbesluit of classisbesluit, bezwaar kan worden gemaakt door het indienen van een revisieverzoek. Dat revisieverzoek moet vervolgens inhoudelijk worden behandeld. Nu de synode de revisieverzoeken alleen heeft onderzocht of er nieuwe elementen waren, zijn de revisieverzoeken verkeerd beoordeeld, ondanks dat hiertegen bezwaar is gemaakt door afgevaardigden ter synode. De conclusie moet zijn dat 50 revisieverzoeken onterecht zijn afgewezen.

 

Niet te vergelijken herzieningsregelingen

De verwijzing van de commissie en het preadvies van professor Selderhuis naar de kerkordes van de PKN, de Hersteld Hervormde kerk en naar die van de Nederlandse Gereformeerde Kerken zijn onterecht. Het begrip ‘revisie’ in de kerkorde van de CGK is een ander begrip dan het begrip ‘revisie’ dat wordt gebruikt in de kerkordes van de PKN, de Hersteld Hervormde Kerk en de NGK; in deze kerkverbanden wordt er namelijk duidelijk onderscheid gemaakt tussen het instellen van beroep en het instellen van revisie. Die andere kerkverbanden waarnaar verwezen wordt door de commissie en Selderhuis hanteren in feite een ander systeem dat niet te vergelijken is met die van de CGK. Zo kent de NGK weliswaar een herzieningsregeling, maar zij is bedoeld voor een situatie dat zich nieuwe feiten voordoen na een uitspraak in beroep of hoger beroep. Voor zover wordt gedoeld op artikel F 7.1, waarin wordt gesproken over: ‘na de uitspraak van de synode’, ziet dit niet op een (primair) synodebesluit, maar op een uitspraak die de synode heeft gedaan in het hoger beroep op een uitspraak van het landelijke college voor het kerkelijk beroep. In het geval er nieuwe feiten bekend worden die dateren van vóór de uitspraak en deze beslissend hadden kunnen zijn, kan de uitspraak worden herzien. Gelijksoortige regelingen gelden in de PKN en de Hersteld Hervormde Kerk. Het gaat bij deze herziening derhalve om het herzien van uitspraken op bezwaar en/of beroep na eerdere uitspraak. Er is dan een uitspraak gedaan op bezwaar of beroep, waarvan, achteraf bijvoorbeeld blijkt, dat beslissende feiten bij de uitspraak niet zijn meegenomen, terwijl dat wel had gemoeten. 

 

Herziening is bezwaar

Daarvan is echter geen sprake in het geval herziening van een synodebesluit op grond van de CGK kerkorde; een revisieverzoek is niet anders dan een verzoek aan de generale synode om haar eerder genomen besluit opnieuw te beoordelen, een herbeoordeling. De Integrale regeling voor de revisie- en appelprocedure (IRRA), definieert een revisieverzoek ook als een: ‘verzoek tot wijziging van een primair besluit van een kerkelijke vergadering bij diezelfde kerkelijke vergadering.’  Artikel 4 IRRA bepaalt: Iedere belanghebbende heeft het recht een revisieverzoek in te dienen tegen een besluit. ‘Een revisieverzoek kan alleen worden ingediend tegen een primair besluit, niet tegen een appelbesluit.’ Artikel 31 K.O. bepaalt dat in een revisieverzoek of bewijs bevat dat een besluit in strijd is met Gods Woord, de belijdenis en de kerkorde of dat er nieuwe feiten naar voren worden gebracht die, waren die bij het besluit betrokken geweest tot een ander besluit zou hebben geleid. Het zijn dus twee alternatieve voorwaarden. En dat is ook logisch en consistent. Immers, een rechtsgeldig besluit in de CGK betreft een besluit dat overeenstemt met Gods Woord, de belijdenis, de kerkorde en ten minste met meerderheid van stemmen is genomen. Daarbij is artikel 31 K.O. dusdanig geformuleerd dat verondersteld wordt dat een meerderheidsbesluit overeenstemt met Schrift, belijdenis en kerkorde. En dat is uiteraard ook volstrekt logisch; een kerkelijke vergadering, die zich veroorlooft bewust meerderheidsbesluiten te nemen die strijdt met Gods Woord, is ongeloofwaardig. Het is niet voor discussie vatbaar dat een meerderheidsbesluit moet overeenstemmen met Schrift, belijdenis en kerkorde. Dat wil niet zeggen dat een kerkelijke vergadering geen fouten maakt. Het kan zijn dat een besluit een gebrek vertoont, omdat aan een van de voorwaarden waaraan een kerkelijk besluit moet voldoen niet blijkt te zijn voldaan. Tegen een dergelijk besluit moet opgekomen kunnen worden. Tegelijk zijn daarmee de bezwaargronden ook gelimiteerd. Het gaat om wezenlijke bezwaren, die raken aan de principes van het kerkverband, de basis van de onderlinge samenwerking. 

 

Synodebesluit is onderwerp van onderzoek

Tegen een synodebesluit bestaat bovendien geen beroep open, want er is geen beroepsinstantie; dat betekent ook dat alle bezwaren tegen een synodebesluit aan de synode moeten worden voorgelegd, die vervolgens haar besluit in volle omvang opnieuw zal moeten toetsen aan Schrift, belijdenis en kerkorde. Let wel: het besluit waarvan revisie wordt gevraagd, is onderwerp van onderzoek. Op basis van de bezwaren moet het besluit aan die bezwaren worden getoetst. Daar heeft de synode ook het grootste belang bij, omdat zij zich ervan kan vergewissen dat zij voluit kerken zijn die handelen in overeenstemming met Schrift, belijdenis en kerkorde. Dat zijn immers de fundamenten van het kerkverband, de basis voor het kerkelijk samenleven. Een beperkte toetsing die alleen maar betrekking heeft op nieuwe feiten zou immers met zich kunnen brengen dat een besluit in stand blijft dat strijdig is met Schrift, belijdenis en kerkorde. Bijkomend is dat kerkleden en kerkenraden zich alleen met een revisieverzoek hun bezwaren naar voren kunnen brengen tegen een synodebesluit. Als synode alleen bereid zou zijn om haar besluit te herzien als er nieuwe feiten worden aangedragen, zouden kerkleden en kerkenraden in veel gevallen besluiten opgedrongen krijgen die zij in hun geweten niet kunnen dragen. Bovendien schuilt hierin het gevaar dat synodebesluiten gelijkgesteld kunnen worden aan de Bijbel, wat zich niet verdraagt met het belijden van de kerk. Daarom is het belangrijk en noodzakelijk dat de synode bereid is om aan zelfonderzoek te doen, zodra er bezwaren komen die gegrond zijn op Schrift, belijdenis en kerkorde. Daarin ligt het besef besloten dat ook een synode in haar besluitvorming kan dwalen, hoe overtuigd zij ook kan zijn van de juistheid van haar besluit. Een revisieverzoek is uiteindelijk niet anders dan een bezwaarschrift uit de kerken tegen een synodebesluit. Het (kunnen) maken van bezwaar is belangrijk om verkeerde besluiten in de kerken te voorkomen.

 

Schending van procesrecht

Verder is er sprake van een behandeling van de revisieverzoeken die in strijd is met de IRRA. Artikel 4.4. bepaalt dat op het indienen en de behandeling van een revisieverzoek het bepaalde in de artikelen 5 tot en met 9 voor zover relevant van overeenkomstige toepassing is. Artikel 8.6 bepaalt dat de commissie een rapport opmaakt van haar bevindingen. Dit rapport bevat een verslag van de door haar vastgestelde feiten (het feitelijk deel van het rapport), een advies over de gegrondheid van het appel en, zo mogelijk, een concept beslissing. De commissie zal appellant en verweerder het concept van het feitelijk deel van het rapport doen toekomen en hen in de gelegenheid stellen binnen een redelijke termijn schriftelijk op dit concept te reageren. De door de commissie overgenomen opmerkingen worden in het definitieve rapport verwerkt. De schriftelijke reacties van appellant en verweerder worden aan het definitieve rapport gehecht. Artikel 8.8 bepaalt dat appellant en verweerder een afschrift van het feitelijk deel van het definitieve rapport en van de aan het rapport gehechte definitieve verslagen ontvangen. De commissie verstrekt appellant en verweerder de stukken, die zij ten grondslag legt aan haar advies. Feit is dat deze werkwijze niet is gevolgd. Dat geldt in ieder geval voor het revisieverzoek van Dronten. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de regeling wel zou zijn nagekomen bij de overige revisieverzoeken. Daarmee heeft de synode in strijd gehandeld met het beginsel van hoor - en wederhoor. Het is, zeker met het oog op de aard, belang en gevoeligheid van het onderwerpen van de revisieverzoeken van het grootste belang dat het beginsel van hoor- en wederhoor wordt toegepast. Dat revisanten op geen enkele wijze zijn betrokken bij de behandeling van hun revisieverzoeken is dermate onzorgvuldig dat alleen dat al grond is om tot herroeping van het besluit te komen. Ten overvloede merken we op dat de IRRA de mogelijkheid biedt om revisanten te horen. Artikel 8.2. bepaalt dat de commissie, indien nodig, appellant en verweerder hoort, zo mogelijk in elkaars aanwezigheid, zulks ter beoordeling van de commissie. Gelet op de aard, het belang en de complexiteit van de revisieverzoeken had het voor de hand gelegen van dit horen gebruik te maken. Dan hadden revisanten de gelegenheid gehad hun verzoeken nader toe te lichten en vragen daarover te beantwoorden. Ook dit lijkt mij, gelet op de omstandigheden van dit geval, een schending van het beginsel van hoor- en wederhoor. 

 

Conclusie

De beoordeling van de revisieverzoeken heeft plaatsgevonden op basis van een verkeerde beoordelingsmaatstaf. Bovendien zijn de procesregels van IRRA niet nageleefd waardoor het beginsel van hoor- en wederhoor geschonden is. De synode heeft haar oordeel enkel gegrond op het commissierapport zonder dat de revisanten kennis hebben kunnen nemen van dit commissierapport noch daarop zijn gehoord of anderszins hebben kunnen reageren. Dit zijn dermate ernstige schendingen van het kerkrecht dat het de vrede in de kerken heeft geschaad, zoals is gebleken. De synode heeft daarom goede gronden om haar besluit in deze te herroepen. 

 

Verzoek II

Kerken consulteren

Het zou onverstandig zijn om na het herroepen van het besluit over de revisieverzoeken die verzoeken direct opnieuw in de synodevergadering ter sprake te brengen. Gelet op de opgelopen spanningen en de reeds ingenomen standpunten, ligt escalatie voor de hand. Dat zal niet helpen om te komen tot een vruchtbaar en inhoudelijke behandeling van de revisieverzoeken. Dat vraagt om wijsheid, fijngevoeligheid, geduld en verdraagzaamheid en luisteren naar de Schrift en naar elkaar. In het huidige kerkelijke klimaat lijkt daarvoor geen ruimte te zijn, zodat besprekingen vermoedelijk zullen verzanden in een soort loopgravenoorlog waarbij eenieder vanuit het eigen schuttersputje zijn argumenten afvuurt. Dat is disfunctioneel. Om die reden zou het goed zijn dat eerst en vooral alle kerken van het kerkverband worden geconsulteerd over specifiek ‘vrouw en ambt’. Niet enkel door een paar peilingen te houden, maar - net zoals het vorige officieuze convent - door daarover inhoudelijk met elkaar in gesprek te gaan. Tijdens het convent zouden deskundigen kunnen worden uitgenodigd die zich met de kerkelijke problemen bezig hebben gehouden; ik denk aan dr. Steensma en dr. Loonstra en emeritus hoogleraar A. Baars en dr. C.P. De Boer, maar ook professor Huijgen; deze laatste heeft ooit al eens tijdens een synodevergadering te kennen gegeven college te willen geven over bijvoorbeeld het Schriftgezag. Zij kunnen presentaties houden en in panels deelnemen tijdens het convent. Onderdeel van zo’n convent zouden richtinggevende peilingen kunnen zijn, die kaderstellend kunnen zijn voor de beraadslagingen en besluitvorming ter synode betreffende de beoordeling van de revisieverzoeken. Daarbij zou - op praktische gronden - gedacht kunnen worden om de stemverhoudingen in de peilingen te verdisconteren bij het vaststellen van een gekwalificeerde meerderheid bij besluitvorming tijdens de synodevergaderingen. Daarmee zou het gevoelen in de kerken verdisconteerd kunnen worden in het gewicht van de stemming ter synode. In het licht van een representatieve peiling tijdens het convent is dat niet onredelijk. Ook inhoudelijk kunnen afgevaardigden zich daartoe verhouden nu zij, zonder last of ruggespraak, zich tot de uitkomsten van het convent kunnen verhouden. Het draagt eraan bij dat afgevaardigden toch niet, bewust of onbewust, voor eigen parochie preken, maar juist het geheel van de kerken op het oog hebben. Het convent zou zich kunnen uitspreken over de vraag of openstelling van ambten in strijd zijn met de Schrift, openstelling zou moeten worden verdragen, welke voorzieningen er mogelijk zijn om bezwaarden tegen openstelling te kunnen ontzien. Uiteraard zijn dit willekeurige voorbeelden, maar bedoeld als illustratie. 

 

Convent als kerkelijke vergadering

Een dergelijk convent heeft alleen zin en betekenis als het is ingekaderd in de kerkelijke structuur. Om die reden is het noodzakelijk dat de synode daartoe een besluit neemt, een commissie benoemt die uit de volle breedte van de kerken is samengesteld en haar een concrete en open opdracht meegeeft, zodat niet op voorhand de uitkomst van het convent vaststaat. Een convent waartoe de synode besluit, heeft kerkelijke inbedding en kerkrechtelijke status. Dat is noodzakelijk om te voorkomen dat het convent een op zichzelf staande gebeurtenis is, dat geen verband houdt met en ook geen relatie heeft met de synode. Uiteraard blijft te allen tijde het primaat van de besluitvorming bij de generale synode liggen. Het zijn uiteindelijk de afgevaardigden van de generale synode die besluiten moeten nemen. Zij laten zich daarbij echter voorlichten door wat uit de kerken over ‘vrouw en ambt’ en ‘de toekomst van het kerkverband’ opkomt. Door alle kerken daartoe in de gelegenheid te stellen, is er bijvoorbeeld sprake van representatieve peilingen die daarmee voor de afgevaardigden als richtinggevend kunnen worden beschouwd. Bij een formele status van het convent is sprake van een bijzondere kerkelijke vergadering. Zij behoort als zodanig te worden beschouwd, zodat ook de afvaardiging op formele wijze moet worden geregeld. Kerkenraden sturen afgevaardigden met een lastbrief, zodat alles in goede orde verloopt. Praktisch zou de synode ervoor kunnen kiezen om bijvoorbeeld het synode moderamen ook als convent bestuur aan te wijzen. Daarmee wordt ook recht gedaan aan de generale synode die haar moderamen uit haar midden heeft verkozen. Belangrijk is dat het convent openbaar is, wat in ieder geval betekent dat het online gevolgd kan worden. Wellicht zijn er nog andere elementen die aan het convent moeten worden toegevoegd, maar de synode beschikt over voldoende denkkracht omdat nadere invulling te geven.

 

Conclusie

Besluit als synode tot een nieuw convent. Dit convent is een buitengewone kerkelijke vergadering waarin alle kerken vertegenwoordigd zijn. Het concentreert zich in het bijzonder op ‘vrouw en ambt’. Het peilt het gevoelen van de kerken over dit onderwerp en of dit onderwerp reden voor een scheuring mag zijn. 

 

Verzoek III

Synode schorsen

Belangrijke voorwaarde is dat de synode hangende het convent wordt geschorst. Het biedt de mogelijkheid om het verhitte debat en de stellige standpunten te laten afkoelen en bezinken. Het schept ruimte voor herbezinning en niet in de laatste plaats om opnieuw de vraag te beantwoorden wat er nu van Jezus wordt verwacht. Dat is immers geen theoretische theologische en vrome vraag, maar van praktische en onontkoombare betekenis. Een groot geloof is dat er veel van Jezus wordt verwacht. Die verwachting wordt niet beschaamd als afgevaardigden en kerken opnieuw de controversiële thematieken in de kerk bespreekbaar maken, luisterend naar de Schrift en naar elkaar. De synode afgevaardigden hebben ook een morele plicht om de door hen ontstane kerkelijke chaos op te lossen althans alles eraan te doen wat in hun vermogen ligt om dat te doen. Dat dient de vrede in de kerken. 

 

Uiteraard zijn we bereid deze verzoeken nader toe te lichten. Graag zien we uw reactie tegemoet. We realiseren ons dat deze verzoeken aan het moderamen niet conform de gebruikelijke gang van zaken is, maar de buitengewone omstandigheden rechtvaardigen een serieuze reactie van uw moderamen op deze bijzondere verzoeken. 

 

Met vriendelijke groet,

 

In Christus verbonden,

 

Dirk de Groot, Erwin Teseling, Hans Bügel

 

Dronten, 04 februari 2025