Blog posts

Convent

Convent

In de media verscheen het bericht dat de Christelijke Gereformeerde Kerken op 20 april 2024 een convent houden. Het Reformatorisch Dagblad kwalificeert het convent als een kerkelijke vergadering, terwijl het Nederlands Dagblad het duidt als een bijeenkomst van kerkleden. Aanleiding voor het convent is de kerkelijke verdeeldheid op een aantal onderwerpen, in het bijzonder de kwestie vrouw en ambt. Zij staat prominent op de agenda van de komende generale  synode die in juni van dit jaar zal worden geopend.  Het idee van een convent is sympathiek, maar tegelijkertijd ook twijfelachtig; als het convent een vergadering van kerken is, voegt het niets toe aan de reeds bestaande vergadering van kerken, terwijl als het een bijeenkomst wordt van kerkleden ook dat niet persé een oplossing biedt voor de bestaande impasse binnen de kerken. Het idee roept daarom een aantal kritische kanttekeningen op die enerzijds de verwachtingen van het convent temperen, maar anderzijds kunnen bijdragen aan de bezinning op de vraag wat de toegevoegde waarde is van het convent. De huidige opzet van het convent lijkt namelijk geen panacee om de impasse te doorbreken. 

 

Katholieke synode en burgerberaad

Het idee toont gelijkenissen met de synode van Rooms Katholieke Kerk die gehouden is in voorbereiding op de bisschoppenconferentie in het Vaticaan die vorig jaar oktober heeft plaatsgevonden en dit jaar in oktober nog een vervolg krijgt. Het door paus Franciscus geïntroduceerde synodale proces is er in zekere zin vermoedelijk ook op gericht om impasses te doorbreken als gevolg van starre kerkelijke regels en beleid binnen de Rooms Katholieke Kerk. In vergelijking met het synodale proces van de Katholieke Kerk, is het convent van de CGK meer een ad hoc vergadering. Daarnaast lijkt het convent tot op zekere hoogte overeenkomsten te hebben met de opkomst van het burgerberaad, dat een proces is waarin burgers de overheid helpen om besluiten te nemen. Het burgerberaad vervangt de gekozen politici niet. Wel zorgt het ervoor dat gewone mensen ook zeggenschap krijgen bij politieke besluiten. Burgerberaden lijken ook een reactie te zijn op het feit dat bestaande geïnstitutionaliseerde organen van politiek en bestuur niet in staat lijken complexe problemen op te lossen. Dat lijkt daarmee op de feitelijke onmacht van kerkelijke vergaderingen binnen de CGK om geconstateerde impasses effectief te doorbreken. Bij burgerberaden buigen een representatieve groep burgers over een (politiek) probleem en komen zij met oplossingen voor het probleem, die de politiek vervolgens kan overnemen. Met het convent lijkt iets vergelijkbaars beoogd te zijn nu het convent gevraagd wordt na te denken over de functionering van het kerkverband, het confessioneel gewicht van kwesties als vrouw en ambt, en de draagkracht van het kerkverband om onderling geduld op te brengen. Bovendien zal binnen het convent peilingen worden gehouden over de draagkracht van het kerkverband; met die peilingen kan de generale synode vervolgens rekening houden. 

 

Kerkenraden of kerkleden

Daarmee is het idee van het convent passend in kerkelijke en maatschappelijke ontwikkelingen om gewone burgers of kerkelijke leken nadrukkelijker bij beleid en besluitvorming te betrekken. Uit de media wordt echter niet zonder meer duidelijk wie er precies worden uitgenodigd voor het convent. Het Reformatorisch Dagblad spreekt over een grote landelijke kerkelijke vergadering, terwijl het Nederlands Dagblad het convent duidt als een bijeenkomst van kerkleden. Dat zijn twee kwalificaties, die de aankondiging van het convent diffuus maken. Kerkrechtelijk gezien is het maar de vraag of sprake is van een kerkelijke vergadering of dat slechts sprake kan zijn van een vergadering van kerken. Immers, artikel 29 K.O. van de CGK kent slechts vier kerkelijke vergaderingen, die van de kerkenraad, van de classis, van de particuliere synode en van de generale synode. Het kerkrecht kent geen convent, zodat het ook niet als een kerkelijke vergadering kan worden aangeduid in formeel kerkrechtelijke zin. Bovendien is een vergadering van kerken weer iets anders dan een bijeenkomst van kerkleden, omdat bij een vergadering van kerken, het collectief van plaatselijke kerkleden per gemeente vertegenwoordigd is, terwijl, bij een bijeenkomst van kerkleden, de plaatselijke kerken zelf als zodanig niet vertegenwoordigd zijn. 

 

Aard van het convent

Dat lijken misschien wat formalismen, maar dat is niet zonder meer het geval. Als het een vergadering van kerken is, komt voor de plaatselijke kerk de vraag op wie zij afvaardigt en wat het mandaat is van de afgevaardigden. Dat is relevant; als afgevaardigden op eigen titel ter vergadering zijn dan kunnen zij naar eigen bevind van zaken handelen en zal hun eigen overtuiging of mening bepalend zijn voor de inbreng tijdens het convent en de uitkomsten van de peiling. Als daarentegen plaatselijke kerken ter vergadering vertegenwoordigd zijn, ligt het voor de hand dat de kerkenraden het mandaat van de afgevaardigden vaststellen en de afgevaardigden binnen dat mandaat zullen moeten handelen om hun plaatselijke kerk te kunnen vertegenwoordigen. Dat roept de vraag op of het convent verifieert of de aanwezigen metterdaad afgevaardigden zijn of dat het convent die controle achterwege laat, zodat het niet weet wie daadwerkelijk op het convent mee praat en mee peilt. Daarmee is de aard van de vergadering ook van belang voor het gewicht dat bijvoorbeeld kan worden toegekend aan de uitkomsten van een peiling en welk gewicht de generale synode daaraan kan toekennen. Als het een bijeenkomst van kerkleden is, kunnen bijvoorbeeld ook vrouwen deelnemen, maar het is maar de vraag of de deelnemende kerken afgevaardigde vrouwen willen aanvaarden als het een vergadering van kerken is. Daarom is het noodzakelijk dat de aard van het convent duidelijk is. Is er onduidelijkheid dan zou die onduidelijkheid de effectiviteit van het convent kunnen frustreren. 

 

Overbodig

Als het convent bedoeld is als vergadering van kerken dan lijkt het convent in feite overbodig. Immers, de kerkelijke structuur van het CGK-kerkverband kent al zo'n gremium, namelijk: de classis. Het merkwaardige is dat de classes Zwolle en Den Haag juist vanwege de ontstane impasse ervoor hebben gekozen om hun activiteiten af te schalen en daarmee de ontmoeting en het gesprek tot het minimum te beperken. Bovendien heeft dr. Bert Loonstra in 2021 een brochure uitgegeven: “Hoe komt de kerk uit de crisis ?” die naar alle kerkenraden binnen het kerkverband is toegezonden in de hoop dat daardoor de polarisatie, die onder christelijk-gereformeerden heerst, tegen te gaan. Afgezien van enkele  recensies op de brochure in verschillende media lijkt die brochure geen onderwerp van gesprek te zijn geweest. Het zou van verantwoordelijkheidsbesef hebben getuigd als de classes Zwolle en Den Haag de ontmoeting en het gesprek zouden hebben voortgezet bijvoorbeeld aan de hand van Loonstra’s brochure, net zolang totdat zij een modus zouden hebben gevonden om elkaar te vertrouwen en de zaak los te laten. In zoverre voegt het convent dan ook niet veel toe; als kerken elkaar niet meer op de classis willen ontmoeten en niet willen spreken over de ontstane impasse, is het illusoir te denken dat zo’n gesprek op het convent wel mogelijk is. Dat klemt temeer omdat de aard van de impasse en het gebrek aan vertrouwen als gevolg daarvan diepgaand is, zodat een enkel convent vermoedelijk onvoldoende is om de impasse te kunnen doorbreken. In die zin zouden de classes de opmerkingen van het deputaatschap Kerkorde en kerkrecht in zijn notitie ‘Geloofsbrieven’ uit 2019 ter harte moeten nemen wanneer het opmerkt: “Broederlijk vermanen... inderdaad, want de kerken horen samen bij dat ene grote huisgezin van onze hemelse Vader. Het werkwoord vermanen is een Bijbels woord (1 Thess. 5:11 en 14 bv.). In onze Nederlandse vertalingen wordt dat vermanen ook wel oproepen, bemoedigen, troosten genoemd. Het is een heel warm woord in de Schriften! Je neemt er dan ook de tijd voor, je hebt geduld, je weet van wachten. Vermaan werkt niet op het horloge, maar is uit op de welaangename tijd. De zaak van de eenheid van de kerken is dat meer dan waard: het gaat immers om de vrede die door bloed geschonken is?” Als het broederlijk gesprek binnen een aantal classes is verstomd en een enkele CGK-kerk zelfs de correspondentieband met een andere zusterkerk zegt te hebben beëindigd, ligt de kans op een succesvol convent minder voor de hand. 

 

Gewicht convent

Ook in het geval het convent een vergadering van kerkleden is, is het de vraag wat het gewicht van zo’n convent is. De samenkomst van kerkleden heeft geen kerkelijke status, terwijl, als gemakshalve aangenomen wordt dat de afgevaardigde kerkleden een representatieve afspiegeling zijn van het kerkverband, het wel peilingen houdt op basis van scenario’s die zich onder andere lijken te richten op het draagvlak van het voortbestaan van het kerkverband. Het is de bedoeling dat die peilingen vervolgens aan de generale synode worden aangeboden, zodat de uitkomsten van de peilingen een rol gaan spelen bij de besluitvorming over controversiële onderwerpen. Daarmee krijgen de peilingen van het convent wel kerkelijke status. Daarom is het van belang om vooraf te weten wat de bevoegdheden van het convent zijn. Het maakt verschil of de scenario’s waarover gepeild gaat worden reeds op voorhand vastliggen of dat het convent daar invloed op heeft doordat het bijvoorbeeld scenario’s zou kunnen wijzigen. Als het convent zich vooral focust op de vraag of zij de eenheid van het kerkverband willen bewaren of niet, krijgt het convent bovendien een bedenkelijk niveau. 

 

Convent inkaderen

Hoe goed het idee om een convent te houden dan ook bedoeld is, gevreesd kan worden dat een convent geen significante bijdrage levert aan het bewaren en bevorderen van de eenheid en vrede binnen het kerkverband ondanks kerkelijke verschillen. Als het convent een manier is voor gesprek met alle kerken of kerkleden, zou een dergelijk convent beter ingekaderd kunnen worden in een duidelijk vormgegeven proces, zoals dat ook door de Katholieke Kerk is gedaan, zodat het convent echt goede diensten kan bewijzen. Daarmee kan voorkomen worden dat het convent een eendagsvlieg blijkt te zijn ter voorbereiding op en ter rechtvaardiging van een later schisma binnen de kerken als gevolg van besluiten van de generale synode later dit jaar. Beter zou zijn dat de generale synode in juni 2024 het initiatief overneemt door een deputaatschap te benoemen dat tijdens de synode een kerkelijk proces op gang brengt. In dat kerkelijke proces zou dan, van onderop, vanuit de gemeenten, - bij voorkeur een vergadering van kerkleden - parallel aan de synodevergadering worden nagedacht over en voorstellen worden gedaan om de kerkelijke eenheid en vrede binnen het kerkverband te bewaren ondanks diepgaande verschillen. Op die manier kunnen  voor- en tegenstanders daadwerkelijk met elkaar in gesprek komen en blijven in het licht van de Schrift, dat uitmondend in een convent waar bijvoorbeeld verklaringen of uitspraken kunnen worden gedaan, die worden overgebracht aan de generale synode. De uitkomsten daarvan komen dan terug op de generale synode, zodat er tijd en ruimte is voor een zorgvuldig inhoudelijk proces. Daarmee zou het sympathieke idee van het convent effectief kunnen bijdragen aan het bewaren en bevorderen van de eenheid en de vrede binnen het kerkverband, omdat onze God geen God van wanorde is, maar van vrede.

 

Wilders buitenspel

Wilders buitenspel

Dat de kiezers de PVV van Wilders de grootste heeft gemaakt, plaatst andere politieke partijen voor een dilemma. Het democratisch-DNA zegt dat de politiek recht moet doen aan de verkiezingsuitslag en daarom Wilders het initiatief moet geven een kabinet te formeren. Tegelijkertijd wringt het dat uitgerekend de PVV daartoe het initiatief heeft, terwijl zij in meerdere opzichten de democratische rechtsstaat al jarenlang ondermijnt. Bovendien zijn er politici en media die vinden dat er naar de PVV-stem moet worden geluisterd en niet kan worden genegeerd; dan zouden honderdduizenden mensen worden uitgesloten en dat zou onrechtvaardig zijn.

 

Electorale invloed

Of het terecht is om te stellen dat het ondemocratisch is als de PVV, als grootste Tweede Kamer fractie, niet kan deelnemen aan een kabinet, kan worden betwijfeld. De kiezer heeft geen kabinet gekozen en ook niet de premier, maar een parlement. Elke PVV-stem is daarmee van waarde, omdat die stem zich vertaalt in parlementszetels. Hoewel het op zichzelf juist is dat kabinetsdeelname meer politieke invloed geeft dan oppositie voeren, betekent dat niet dat het mislopen van die invloed de stem op de PVV waardeloos zou maken. Als dat het geval zou zijn, zouden ook de stemmen van de kiezers van GroenLinks/PVDA of de SGP waardeloos zijn. Dat is uiteraard niet het geval. Dus PVV deelname aan het kabinet als noodzakelijkheid omdat anders een groot deel van het electoraat uitgesloten zou worden, is weinig argumentatief. Uiteindelijk berust een kabinet op het vertrouwen van de meerderheid in de Eerste - en Tweede Kamer, zodat ook de PVV daarop invloed heeft. Het is daarom ook niet per definitie ondemocratisch als de PVV buiten het kabinet blijft, ondanks dat het misschien niet gebruikelijk is. Dat dan de agenda van een groot aantal kiezers mogelijk niet wordt uitgevoerd, is tot op zekere hoogte problematisch, maar daarom nog niet ondemocratisch. Daarvoor is het van belang om vast te stellen dat het aan Geert Wilders zelf te wijten is dat zijn programma niet uitvoerbaar blijkt te zijn.

 

Politieke afweging

In dit geval pleit er veel voor dat partijen als de VVD, NSC en BBB afzien van coalitievorming met de PVV. Weliswaar zijn de kandidaten van de PVV rechtmatig en op democratische wijze verkozen, daarmee is de PVV zelf niet een democratische partij en zijn de verkozen PVV 'ers niet per definitie democraten. Het punt is ook niet zozeer dat Geert Wilders met de PVV op zichzelf verwerpelijke standpunten heeft of zelfs standpunten heeft die in strijd zijn met de grondwet, want dat mag in een vrije parlementaire democratie. Het staat politici vrij om opvattingen te hebben over van alles en nog wat, zelfs als dat haaks staat op de uitgangspunten van een parlementaire democratie. Echter, die afwijkende standpunten, die zelfs haaks kunnen staan op de parlementaire democratie, verplicht andere politieke partijen wel om zich daartoe te verhouden. In dat kader is van belang op welke wijze een partij streeft naar het verwezenlijken van haar politieke idealen. Als die inzet de bestaande democratische rechtsorde respecteert, is dat geen probleem. Geert Wilders heeft aangetoond dat hij de parlementaire democratie niet respecteert doordat hij zijn ondemocratische en ongrondwettelijke standpunten niet alleen luidruchtig en bij herhaling kenbaar heeft gemaakt, maar die standpunten ook heeft geconcretiseerd door wetsvoorstellen in te dienen die alle door de Afdeling advisering van de Raad van State als ongrondwettelijk en in strijd met de democratische rechtsstaat zijn ontraden. Zijn onparlementair taalgebruik en zijn bejegening van kabinetsleden, zijn beledigende uitlatingen in het parlement en zijn strafrechtelijk veroordeelde uitlatingen buiten het parlement, zijn allemaal feiten en omstandigheden die aantonen dat bij Wilders de parlementaire democratie niet in veilige handen is. En dat is het punt waarop andere politieke partijen een afweging moeten maken. Daarbij ligt het zwaartepunt van die afweging bij het beschermen van de parlementaire democratie en het functioneren daarvan. Opkomen voor en instaan voor de parlementaire democratie is geen plichtmatige activiteit maar een essentialium voor politieke partijen. In die afweging is het gerechtvaardigd het belang van de democratische rechtsstaat zwaarder te laten wegen dan het belang van het electoraat van Wilders, omdat politieke partijen naast het realiseren van hun eigen politieke doelen ook, elk afzonderlijk en gezamenlijk, de parlementaire democratie moeten beschermen. Met deze verkiezingsuitslag komt het aan op politieke moed om op te staan voor de democratie en stelling te nemen tegen Wilders en de PVV.

 

Principieel

Daarom is de keuze van de VVD laf te noemen. Om eigen electorale redenen ziet zij af van regeringsdeelname in plaats van daarvan af te zien om dat zij principieel, in het belang van de rechtsstaat, niet kan regeren met de PVV van Wilders. Dat had zij uiteraard voor de verkiezingen en tijdens de verkiezingscampagne de kiezer al duidelijk moeten maken, omdat het gaat over de parlementaire democratie. Dat zou voor democratische partijen die de parlementaire democratie omarmen een principiële aangelegenheid moeten zijn. Niet alleen voor de VVD, maar voor alle de parlementaire democratie respecterende partijen. Er zijn grenzen aan een parlementaire democratie die naast de kiezer ook de politiek zelf behoort te bewaken. Als een groot deel van de kiezers dat laat afweten, is de politiek zelf aanzet. Dat heeft niets met politiek gekonkel te maken, maar met het koesteren van de waarden die verbonden zijn aan de parlementaire democratie. Daarbij is het van betekenis als partijen weigeren te regeren met Wilders, ook al is hij de grootste partij in de Tweede Kamer. Dat legt namelijk de consequenties bloot van de ondemocratische en ongrondwettelijke standpunten van die partij en haar leider. Het mag niet lonen voor een politieke partij om jarenlang zich te verzetten tegen de parlementaire democratie door het parlement nep te noemen, de rechtspraak voortdurend in diskrediet te brengen, actief te streven naar het uitsluiten van bepaalde bevolkingsgroepen en daarbij onparlementair taalgebruik te hanteren die de polarisatie in de samenleving bevordert. Dat signaal moet naar de kiezer en naar Wilders uitgaan, zodat de kiezer en Wilders zich kunnen bezinnen op de vraag of zij zich willen voegen in het politieke systeem van de parlementaire democratie of dat zij zichzelf buitenspel willen zetten en buitenspel willen blijven staan. Het is nu aan de fracties in de Tweede Kamer om aan te tonen wat hen de parlementaire democratie waard is. Zeker, het land moet worden bestuurd en er moet recht gedaan worden aan de verkiezingsuitslag, maar niet ten koste van de parlementaire democratie zelf. Dat is een grens die eenvoudigweg niet overschreden kan en mag worden. Pieter Omtzigt lijkt zich daarvan bewust, maar die kan die verantwoordelijkheid niet alleen dragen. Alle zichzelf respecterende partijen zullen nu schouder aan schouder moeten staan om de parlementaire democratie te beschermen. Dat vraagt om onverbiddelijkheid en duidelijkheid richting Wilders en zijn achterban, want ook dat hoort bij de democratie. Het is Wilders zelf die zich buitenspel heeft gezet, maar het is aan de politiek om dat zichtbaar te maken. Dat is de dure plicht van politieke partijen die de parlementaire democratie een warm hart toe dragen, hoe vervelend en moeilijk dat ook is. Nu komt het erop aan.   

Dubbele nationaliteit

Dubbele nationaliteit

Dat de PVV veruit de grootste partij zou worden bij de Tweede Kamerverkiezingen, lag niet in de lijn van de verwachtingen. Dat een groot deel van het electoraat op Wilders heeft gestemd ondanks zijn anti-rechtsstatelijke politieke opvattingen, maakt het zorgelijk. Op de Russische staatstelevisie werd in ieder geval enthousiast gereageerd op de verkiezingsoverwinning van Wilders. En Victor Orban van Hongarije feliciteerde Wilders als eerste  met zijn verkiezingsoverwinning. Partijen waarmee Nederland toch niet geassocieerd zou willen worden. Wilders eenmanspartij heeft de afgelopen jaren niet geschuwd om de democratische rechtsstaat in diskrediet te brengen door het parlement nep parlement te noemen, ongrondwettelijke voorstellen te doen en zich te keren tegen bepaalde bevolkingsgroepen en zijn inzet om hun burgerrechten te ontnemen. Het is een kwaadaardige politiek dat inmiddels op brede steun vanuit het electoraat kan rekenen, helaas. 

 

Kwaadaardige politiek

Kwaadaardige politiek die ook haar doorwerking zal hebben in de kabinetsformatie. Immers, Wilders geloofwaardigheid zal op de proef worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van zijn opvattingen over mensen met een dubbele nationaliteit in een politieke functie. Dilan Yeşilgöz van de VVD heeft een dubbele nationaliteit: de Turkse en de Nederlandse. Tijdens het debat over de regeringsverklaring, op 18 januari 2022, zei Wilders over Yeşilgöz: “En dan hebben we een minister met een dubbele nationaliteit, ook de Turkse. Me dunkt dat ik me daar zorgen over maak”. Verder stelde Wilders klip en klaar: “Als mevrouw Yeşilgöz haar Turkse nationaliteit had ingeleverd, had ik daar geen probleem mee gehad”. Voorts stelde Wilders zonder enig voorbehoud: “Dus nogmaals, ik vind dat je, als Kamerlid of minister of staatssecretaris bent, maar één land mag dienen en dat is Nederland, en dat je nooit een dubbele nationaliteit mag hebben van welk ander land dan ook, of het Turkije, Noorwegen, Zweden of Marokko is, omdat de burger er gewoon van uit moet kunnen gaan dat jij vrij spreekt en dat jij alleen maar de belangen van Nederland dient. En dat doe je anders niet”

 

Wetsvoorstel

En dat Wilders het meent, blijkt uit het feit dat Wilders de daad bij het woord heeft gevoegd door het voorstel van wet over de uitbreiding van de uitsluitingsgronden van het kiesrecht en het verbod op meervoudige nationaliteit bij ambtsdragers bij de Tweede Kamer in te dienen. Het wetsvoorstel houdt een wijziging van de Grondwet in; onder meer wordt voorgesteld dat iemand, die naast zijn Nederlanderschap tevens een andere nationaliteit bezit, niet tot minister-president, minister of staatssecretaris kan worden benoemd en uitgesloten wordt van het actief kiesrecht. Een aantal motieven ligt hieraan ten grondslag, waaronder dat personen die een bepaald ambt bekleden uitsluitend de Nederlandse belangen behoren te dienen zodat (de schijn van) dubbele loyaliteit in het openbaar bestuur wordt voorkomen. Daarnaast is een belangrijk motief het tegengaan van politieke macht van de Islam in Nederland. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft, in juni 2022, in zijn advies ernstige bezwaren tegen het initiatiefvoorstel en adviseert de Tweede Kamer om het wetsvoorstel niet in behandeling te nemen. 

 

Fundamenteel recht

De Raad van State wijst er onder meer op dat het kiesrecht een fundamenteel recht is dat een wezenlijke voorwaarde vormt voor het functioneren van de democratische rechtsstaat. In een volwassen democratie, zo merkt de Raad van State op, is het kiesrecht een recht van elke burger, zonder onderscheid naar stand, groep, geslacht of herkomst. Het kiesrecht is bovendien nauw verbonden met het staatsburgerschap en vormt een essentieel onderdeel van het Nederlanderschap, dat uitdrukking geeft aan het aan het Nederlanderschap verbonden recht om aan de Nederlandse samenleving mede vorm te geven door deel te nemen aan de politieke besluitvorming. In dat kader is het van groot belang dat het kiesrecht alle ruimte biedt om de pluriforme samenleving tot uitdrukking te brengen en vloeit voort uit het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod, terwijl ook in internationale verdragen het kiesrecht en de gelijke benoembaarheid zijn vastgelegd. Ook geldt voor Nederland dat zij is aangesloten bij het Europees Verdrag inzake Nationaliteit waarin is vastgelegd dat burgers die een dubbele nationaliteit hebben dezelfde rechten hebben als andere onderdanen, terwijl voor alle burgers van de Europese Unie die in Nederland verblijven geldt dat zij actief en passief kiesrecht hebben bij gemeenteraadsverkiezingen in Nederland onder gelijke voorwaarden als Nederlandse onderdanen, zodat het wetsvoorstel ook in strijd is met het unierecht. De Afdeling vindt het verder onjuist als de loyaliteit van individuele burgers niet wordt beoordeeld op basis van hun feitelijk handelen, maar uitsluitend op grond van hun dubbele nationaliteit.  Al met al leidt het wetsvoorstel tot uitsluiting van (grote) bevolkingsgroepen van het actief en passief kiesrecht en van de benoembaarheid in politieke ambten.

 

Serieuze blokkade

Het streven van Wilders om bepaalde bevolkingsgroepen uit te sluiten van het kiesrecht en de benoembaarheid in politieke ambten, is geen onschuldig proefballonnetje, maar bevat motieven waarvan Wilders ten diepste overtuigd is. Zowel in zijn wetsvoorstel, de motivering daarvan, als in het publieke debat is Wilders er duidelijk over dat hij burgers met een dubbele nationaliteit niet vertrouwt en hen verdenkt van deloyaliteit, terwijl hij er openlijk blijk van geeft dat zijn ideeën erop gericht zijn de toenemende politieke macht van de Islam en de islamisering van Nederland tegen te gaan. Dan mag Wilders in de verkiezingscampagne een gematigde toon hebben aangeslagen, maar dat doet er niet aan af dat zijn politieke denkbeelden niet zijn veranderd. En zelfs als Wilders het wetsvoorstel zou intrekken, neemt dat zijn overtuiging niet weg dat Nederlanders met een dubbele nationaliteit niet voldoende betrouwbaar zijn om te dienen in een politiek ambt. Dat raakt onmiddellijk aan de persoon van Yeşilgöz, omdat zij immers een dubbele nationaliteit heeft. Het raakt direct aan haar integriteit, zodat ook op dit punt de geloofwaardigheid van Yeşilgöz in het geding is, evenals die van de VVD. De VVD kan niet geloofwaardig toetreden tot een kabinet met Wilders als er openlijke twijfels zijn bij Wilders over de integriteit en loyaliteit van haar VVD-leider, Yeşilgöz. De aard en ernst van het wantrouwen tegen burgers met een dubbele nationaliteit kan daarom niet anders dan een serieuze blokkade zijn om als VVD deel te nemen aan een kabinet waarin ook de PVV van Wilders vertegenwoordigd is. Dat geldt overigens niet alleen voor de VVD, maar voor alle democratische partijen, zoals NSC van Pieter Omtzigt. Het is geen bagatel-onderwerp, maar een onderwerp van fundamenteel gewicht, omdat het gaat over de principes van de democratische rechtsstaat, waarbij het participatierecht een spilfunctie is in de werking van het Nederlandse democratisch bestel, zodat dit een grote verantwoordelijkheid schept voor elke partij die overweegt een coalitie te vormen met de PVV. 

Spiegel van de CGK geschiedenis

Spiegel van de CGK geschiedenis

De heersende opvatting in de Christelijke Gereformeerde Kerken met betrekking tot het onderwerp vrouw en ambt is dat ‘de thematiek ‘vrouw en ambt’ zodanig de omgang met en mogelijk het gezag van de Schrift raakt, alsook de wijze waarop wij samen met de Schriften omgaan en de wijze waarop wij samen kerk zijn, dat het van principieel gewicht is dat wij over dit onderwerp als kerken samen besluiten’. De feitelijke bedoeling van dit besluit is dat plaatselijke kerken de ambten voor vrouwen niet mogen openstellen. Dit besluit is in de praktijk disfunctioneel omdat inmiddels een aantal plaatselijke kerken de ambten hebben opengesteld. Voor hen geldt dat dit besluit dwang uitoefent over hun geweten en niet bijdraagt aan de saamhorigheid, eenheid, en de gehoorzaamheid aan God niet versterkt of in stand houdt. Om nakoming van het synodebesluit af te dwingen wordt het kerkrecht ingezet als handhavingsrecht in plaats van vredesrecht. De geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde Kerken van het vrouwenkiesrecht in de kerken laat zien en toont aan dat, ondanks dat er sprake kan zijn van kwesties die de omgang met en mogelijk het gezag van de Schrift raken en de wijze waarop de kerken omgaan met de schriften alsook de wijze waarop de kerken samen kerk-zijn, kerken hierover samen kunnen besluiten zonder over elkaars geweten dwang uit te oefenen. Het biedt een perspectief dat kerken helpt de controverse te boven te komen en in een geest van zachtmoedigheid, verdraagzaamheid en liefde de eenheid en de vrede te bewaren. 

 

Vrouwenkiesrecht

De kwestie van het vrouwenkiesrecht kwam in 1965 op de Generale Synode door een instructie van de kerkenraad van de CGK Amsterdam-West. Deze instructie hield - kort gezegd - in dat de Generale Synode, in navolging van de CGK Amsterdam-West, zou uitspreken dat met het begrip ‘gemeente ’in de kerkorde vrouwen inbegrepen zijn om welke reden ook zij aan de ambtsdragersverkiezing zouden mogen meedoen. De Generale Synode benoemde deputaten, die op de Generale Synode van 1968 rapporteerden. Daarin kwamen deputaten met het voorstel dat de Generale Synode zou uitspreken dat, bij de verkiezing van ambtsdragers door de gemeente ook die wijze van verkiezen kan worden gevolgd, waarbij de zusters aan de verkiezing deelnemen. Deputaten trekken in hun rapport een aantal conclusies, zoals: dat, hoewel het in het verleden niet gebruikelijk was dat de zusters van de gemeente bij verkiezing van ambtsdragers mee stemden, de kerken zich niet zonder meer mogen laten leiden door de kerkelijke traditie, omdat uitsluitend Gods Woord beslissend is. Dat, op grond van Gods Woord, de zusters van de gemeente niet uitgesloten mogen worden van het stemrecht. En ondanks dat de Bijbel vrouwen niet uitsluit van het stemrecht zal het onderwerp in verschillende gemeenten niet leven; om die reden willen deputaten een beslissing over het stemrecht voor vrouwen in die gemeenten niet forceren; gemeenten worden daarom niet verplicht om voortaan zusters stemrecht te geven, omdat in dat geval twist en wrok zou kunnen ontstaan, die niet tot eer van de Heer en tot heil van de kerken zal zijn. Deputaten zijn verder van oordeel dat als het stemrecht wel leeft in diverse gemeenten, die gemeenten daarvan de consequentie behoren te aanvaarden en daarom zusters niet langer mogen uitsluiten van de verkiezing van ambtsdragers. Ook de meerderheid van de synodecommissie onderschrijft in haar commissierapport het standpunt van deputaten. Uiteindelijk besluit de Synode uit te spreken dat ‘bij de verkiezing van ambtsdragers door de gemeente ook die wijze van verkiezen kan worden gevolgd, waarbij de zusters aan de verkiezing deelnemen’.

 

Hetzelfde principiële gewicht

En hoewel dus toentertijd de meerderheid van de synodeafgevaardigden het vrouwenkiesrecht als een middelmatige zaak beschouwden waardoor het aan de vrijheid van de plaatselijke kerken kon worden overgelaten of vrouwen stemrecht hebben bij de verkiezing van ambtsdragers, bleek dat voor de minderheid van de synodeafgevaardigden de kwestie daarentegen van hetzelfde principiële gewicht was als de kwestie van vrouw en ambt dat vandaag de dag voor velen heeft. Dat het vrouwenkiesrecht voor de minderheid even principieel lag als voor de huidige meerderheid in de discussie over de openstelling van de ambten, blijkt uit de feiten dat de deputaten ook toen niet konden komen met één rapport, maar er sprake was van een meerderheids- en minderheidsrapport, het verloop van het debat en de door de minderheid naar voren gebrachte bezwaren en de tegen het synodebesluit ingebrachte revisieverzoeken. 

 

Regeerdaad

Blijkens de besprekingen van het vrouwenkiesrecht en de daarop ingediende revisieverzoeken blijkt dat de kernvraag betrof: ‘is deelnemen aan de verkiezing van ambtsdragers een regeerdaad ja dan neen’. De minderheid vond dat het verkiezen van ambtsdragers door de gemeente een ‘regeerdaad’ is van de gemeente. Zij meenden daarom dat als: ‘de Schrift uitdrukkelijk verbiedt, dat de vrouw zal onderwijzen en regeren in de gemeente en wel op grond van de scheppingsorde, het dan niet in overeenstemming met de Schrift geacht kan worden, dat de vrouw deelneemt aan de verkiezing van de ambtsdragers’. De Schrift zou geen enkele grond bieden om het kiesrecht aan de vrouw toe te kennen. Uit de revisieverzoeken blijkt dat het besluit van de synode om aan vrouwen stemrecht te geven bij de verkiezing van ambtsdragers in strijd met Gods Woord werd beschouwd. Naast het feit dat vrouwenkiesrecht in strijd is met Gods Woord, zou het besluit ook in strijd zijn met artikel 32 NGB, omdat ‘het besluit van de synode van Hilversum de gewetens van velen in de kerken bezwaart, die dit niet voor vast en bondig kunnen houden op grond van Schrift, belijdenis en kerkorde’; door dit besluit zou de eenheid der kerken ernstig geschaad geworden, aldus het revisieverzoek van de CGK Barendrecht dat door meerdere kerken werd ondersteund. Daarnaast werd in verschillende revisieverzoeken op de historische interpretatie het woord ‘gemeente’ in de kerkorde gewezen, waaruit ook zou blijken dat er geen ruimte zou zijn om aan vrouwen stemrecht toe te kennen. Door een aantal bezwaarden werd de gedachte geopperd dat het stemrecht voor vrouwen een product was van emancipatiestreven op basis van 19e-eeuwse geestesstromingen, zijnde het liberalisme en modernisme. Dit emancipatiestreven was zou niet nieuw zijn, omdat het zich ook in de cultuur en de tijd van Paulus al zou manifesteren, reden waarom hij duidelijke aanwijzingen heeft gegeven over de positie van vrouwen in de gemeente. 

 

Inhoudelijke overeenkomsten

Duidelijk is dat de bezwaarden tegen het stemrecht van vrouwen bezwaren hebben van principieel gewicht. Dat wordt met zoveel woorden ook gezegd in het minderheidsrapport van commissie IV naar aanleiding van de beoordeling van de revisieverzoeken. De rapporteur, P. Roos, merkt in zijn rapportage onder meer op: In "middelmatige zaken" moet men de gewetens van anderen niet bezwaren. Voor de bezwaarden blijkt echter deze zaak wel belangrijk. Uw vergadering staat hier voor een uiterst moeilijk dilemma. Niemand, en dat geldt ook voor de bezwaarden, mag een ander dwingend binden tot een wijze van handelen, waarvan de ander op grond van de Heilige Schrift de noodzaak niet inziet. Deze zaak demonstreert misschien een kloof, die er lijkt te bestaan in de voorname hoofdzaken?’ Deze passage uit het minderheidsrapport komt inhoudelijk overeen met de in de inleiding van deze Vrije-Interpretatie weergegeven besluittekst van de Generale Synode uit 2022. Daarbij valt op dat de bezwaarden van toen tot dezelfde kringen behoren als de pleitbezorgers van nu die hameren op tucht over ambtsdragers die, in hun ogen, eigenmachtig handelen in fundamentele zaken. Het verschil tussen toen en nu is dat de bezwaarden van toen tot een synodale minderheid behoorden, terwijl de pleitbezorgers van nu tot een synodale meerderheid behoren. De Generale Synodes van 1968 en 1971 hielden echter rekening met de minderheid, in die zin dat het stemrecht voor vrouwen niet aan de kerken werd opgelegd, maar aan de vrijheid van de plaatselijke kerken werd overgelaten eenvoudigweg omdat onderkend werd dat de kwestie van het vrouwenkiesrecht lang niet in alle kerken actueel was. 

 

Niet dwingend binden

Wie terugkijkt op de kwestie van het vrouwenkiesrecht in de gemeente moet vaststellen dat de minderheid van toen zich expliciet beriep op artikel 32 Nederlandse Geloofsbelijdenis, namelijk dat niemand dwang mag uitoefenen over het geweten en er geen besluiten mogen worden genomen die de eenheid en gehoorzaamheid aan God niet bevorderen. Rapporteur Roos zegt terecht dat niemand een ander dwingend mag binden tot een wijze van handelen, waarvan de ander op grond van de Heilige Schrift de noodzaak niet inziet. Wie die uitspraak, die overeenstemt met artikel 32 NGB, toepast op de huidige situatie binnen de CGK, moet tot de conclusie komen dat het ontoelaatbaar is dat plaatselijke kerken dwingend worden gebonden tot het uitsluiten van vrouwen van de ambten, waarvan zijzelf op grond van de Heilige Schrift de noodzaak niet inzien. De minderheid van toen vond het vrouwenkiesrecht beslist geen middelmatige zaak, integendeel zij vond het een principiële kwestie in dezelfde orde van grootte als de huidige kwestie van de openstelling van de ambten. Het verschil is dat de minderheid van toen de meerderheid van nu is. Waar de minderheid van toen van de meerderheid verlangde hun besluit te herroepen vanwege de gewetensnood van de minderheid, vraagt de minderheid van nu om het herroepen van de besluiten van 1998 en 2022 omwille van hun geweten. Waar de minderheid van toen in revisieverzoeken duidelijk maakte dat zij het besluit inzake vrouwenkiesrecht niet voor vast en bondig konden houden, omdat het door hen in strijd met Schrift, belijdenis en kerkorde werd beschouwd, zo kan de minderheid van nu evenmin de recente synodebesluiten voor vast en bondig houden. Had de minderheid van toen het voordeel dat nadrukkelijk met hun bezwaren rekening werd gehouden door het vrouwenkiesrecht aan de vrijheid van de plaatselijke kerken over te laten, daar heeft de minderheid van nu te maken met dwingelandij van de meerderheid die tot geen enkele verdraagzaamheid bereid is. De minderheid van toen maakte bezwaren tegen het besluit van de synode om het vrouwenkiesrecht aan de plaatselijke vrijheid van de kerken te laten omdat die vrijheid de eenheid van de kerken zouden bedreigen en tot onoverkomelijke verwarring zou leiden. Feit is dat sedertdien de CGK niet is gescheurd, de minderheid dankbaar gebruik heeft gemaakt van de vrijheid van de plaatselijke kerken om het stemrecht over ambtsdragers niet toe te kennen aan vrouwen. Feit is ook dat na ruim vijftig jaar nadat de synode haar besluit over vrouwenkiesrecht nam de eenheid binnen de CGK metterdaad in gevaar is en er verwarring alom is, omdat kringen binnen de CGK, zoals Bewaar het Pand en Christelijk Gereformeerd Beraad, niet bereid zijn op hun beurt, zoals de meerderheid toen, de kwestie van vrouw en ambt aan de vrijheid van de kerken over te laten en praktische afspraken te maken over de afvaardiging naar meerdere vergaderingen. 

 

Geen splijtzwam

Wie daarom in de spiegel van de geschiedenis van de CGK kijkt, ziet zichzelf. Wie in de spiegel van de geschiedenis van de CGK kijkt, ziet dat ondanks principiële kwesties, die mogelijk ook raken aan het verstaan en het gezag van de Schrift, toch geen reden zijn om gewetens te binden, die, ook op grond van diezelfde Schrift, de noodzaak niet inziet ambten gesloten te houden voor vrouwen in de gemeente. Wie in de spiegel van de CGK kijkt, ziet een kerkverband waarin de meerderheid rekening houdt met de minderheid. Wie in de spiegel van de geschiedenis van de CGK kijkt, ziet dat het vrouwenkiesrecht niet in strijd met Gods Woord werd beoordeeld door de meerderheid, zodat de meerderheid van nu ook zou kunnen erkennen dat de openstelling van de ambten niet in strijd met Gods Woord is. Daardoor ontstaat er ruimte om niemands geweten te belasten, maar de openstelling van de ambten aan de vrijheid van de plaatselijke kerken over te laten. De afgelopen vijftig jaar hebben laten zien dat het vrouwenkiesrecht geen splijtzwam binnen de kerken is geweest, maar tot vreedzame co-existentie heeft geleid. Wie in de spiegel van de geschiedenis van de CGK kijkt, ziet dat toentertijd het kerkrecht niet is ingezet als handhavingsrecht, maar als vredesrecht. Wie in de spiegel van de geschiedenis van de CGK kijkt, ziet, ondanks principiële verschillen over vrouwenkiesrecht, dat niet tot wanorde leidde, maar tot vrede. En dat is zoals het hoort, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede. 

 

 

 

Motie van wantrouwen

Motie van wantrouwen

Uit de media komen berichten dat de oppositie, onder leiding van Geert Wilders, een motie van wantrouwen wil indienen tegen Mark Rutte. Op die manier probeert Wilders de oppositie te bewegen Rutte tot onmiddellijk aftreden te dwingen. Hoewel het begrijpelijk is dat de oppositie van deze minister-president af wil, is een motie van wantrouwen onverantwoord. Het is constructiever om de politieke tegenstellingen in het parlement nu niet groter te maken dan nodig is en die tegenstellingen voor verkiezingstijd te bewaren. Bij het op dit moment wegsturen van Mark Rutte is echt niemand gebaat, hooguit Wilders zelf.

 

Politiek buitenspel

Het feit dat het initiatief voor de motie van wantrouwen van Wilders lijkt te komen, is veelzeggend. In zijn politieke loopbaan als Tweede Kamerlid is het zijn handelsmerk geworden. In dit geval lijkt erop dat de motie van wantrouwen mede tot doel heeft Rutte politiek buitenspel te zetten. De motie van wantrouwen is eerder een campagnetruc om Rutte’s positie tijdens de verkiezingscampagne te verzwakken. De demissionair premier heeft als lijsttrekker tijdens de verkiezingscampagne voordelen. Het premierschap legt extra gewicht in de schaal als lijsttrekker en verschaft daarmee een betere positie voor Rutte en de VVD. Als Rutte het veld moet ruimen als demissionaire minister-president zal het moeilijker zijn om zichtbaar te zijn in campagnetijd en in de aanloop daarnaartoe. Daarmee zou de eerste slag door Wilders zijn geslagen. Het zal Wilders vermoedelijk ook geen windeieren leggen, omdat hij, als grootste oppositiepartij, de aandacht van de media kan vergroten. Het zal duidelijk zijn wat het verkiezingsthema van Wilders zal zijn; asiel en migratie. En daarmee verschaft Wilders zich een uitstekende uitgangspositie voor de campagne. In zekere zin geldt dit natuurlijk ook voor andere partijen, maar juist omdat de PVV en de VVD op de thema’s asiel en migratie elkaars concurrent lijken en dit thema actueel is door de kabinetsval, valt niet uit te sluiten dat vooral Wilders daarvan het meeste profiteert. Als dat motief bij Wilders en andere Kamerleden meespeelt, lijkt het er haast op dat Tweede Kamerleden misbruik maken van hun recht om moties in te dienen; ze hebben in ieder geval de schijn tegen. Daartoe moet de Tweede Kamer zich niet willen verlagen, ook niet als de motie met steun van meerdere partijen wordt ingediend. Dat schaadt namelijk het aanzien van de Tweede Kamer.

 

Verantwoordelijkheid 

Bovendien ligt het voor de hand dat de coalitiepartijen de motie niet kunnen steunen, zelfs als ze dat wel zouden willen. Een motie van wantrouwen tegen Rutte zal zeer waarschijnlijk met zich brengen dat de VVD-ministers en staatssecretarissen zich ook zullen terugtrekken uit het kabinet. Het is namelijk nauwelijks voorstelbaar dat de VVD-ministers en staatssecretarissen in het kabinet blijven als hun partijleider en mogelijke lijsttrekker mede door hun coalitiepartners naar huis zou worden gestuurd. Als coalitiepartijen een dergelijke motie zouden steunen, ontstaan er onwerkbare verhoudingen binnen de coalitie, die het land nog onbestuurbaarder maken dan het nu al is met een demissionair kabinet. Het zou van weinig verantwoordelijkheidsgevoel en van opportunisme getuigen. Bovendien is het onfatsoenlijk om op die manier als coalitiepartijen met Rutte af te rekenen. Hier hoort het landsbelang te prevaleren. En daarmee verdraagt zich niet het wegsturen van Rutte, zelfs als dat wegsturen in het belang is van de verkiezingscampagne, weegt dat belang niet op tegen het landsbelang. Dat klemt temeer omdat de coalitiepartijen gestruikeld zijn over het onderwerp asiel en migratie; dat betekent niet per se dat daardoor onwerkbare verhoudingen zijn ontstaan. Die indruk wekken bewindslieden zelf ook niet. De coalitiepartijen hebben gezamenlijk de verantwoordelijkheid om het demissionaire kabinet naar vermogen te steunen, zodat het demissionaire kabinet zo goed mogelijk het land bestuurt en doet wat nodig is in het landsbelang. Het creëren van nog meer chaos door het wegsturen van Rutte met een motie van wantrouwen draagt daaraan niet bij. Het zal het kwetsbare onderlinge vertrouwen schaden en dat is ronduit onverantwoord. Daarbij is het echt te hopen dat ook oppositiepartijen zich verantwoordelijk weten voor een stabiel landsbestuur. Grote dossiers als de afwikkeling van de toeslagenaffaire en Groningen moeten zoveel mogelijk voortgezet kunnen worden om vertragingen zoveel mogelijk te voorkomen. Slachtoffers van de toeslagenaffaire en de aardbevingsschade mogen niet de dupe worden van de kabinetsval en het daarop volgende politieke gekrakeel. Dat geldt in feite ook voor bijvoorbeeld de oorlog in Oekraïne. De gehele Tweede Kamer heeft hierin een verantwoordelijkheid. Daarbij past een motie van wantrouwen eenvoudigweg niet, zelfs niet als daarmee electoraal voordeel kan worden behaald. Van constructieve politieke partijen mag verwacht worden dat zij zich niet laten meeslepen door een destructieve motie van de PVV. 

 

 

 

 

Vreemdelingen

Vreemdelingen

Het kabinet is gevallen. Het is niet gevallen als gevolg van de uitkomsten van bijvoorbeeld de parlementaire enquête over de aardbevingsschade in Groningen, maar over het migratievraagstuk. Het terugdringen van migratie bleek het struikelblok te zijn. Daarbij is migratie volgens de VVD een bron van een veelheid van uiteenlopende maatschappelijke problemen. Dat migratie een maatschappelijk probleem is, valt moeilijk te ontkennen. Er is een grote toevloed van migranten naar Europa en ook naar het veilige, stabiele en welvarende Nederland. Het zijn verschillende soorten migranten, maar die nuancering blijkt in het politieke debat moeilijk te maken. Die ongenuanceerdheid vertroebelt het debat en dat kan ook zomaar het zicht ontnemen van de werkelijke reden waarom het tot het aftreden van dit kabinet moest komen. Het betreft namelijk een zaak die, zo is gebleken, voor de ChristenUnie behoort tot de niet-onderhandelbare dingen. 

 

Migratieprobleem

De kern van de discussie spitste zich toe op de kwestie van gezinshereniging van oorlogsvluchtelingen. Om de instroom te beperken, zou gezinshereniging tijdelijk moeten worden beperkt, zodat er meer ruimte zou ontstaan voor opvang van andere vreemdelingen. En hoewel de aantallen mensen die met gezinshereniging gemoeid zijn niet eens zo groot zijn op het totaal aantal migranten die jaarlijks in Nederland komen, hebben deze aantallen mensen wel een impact op de samenleving. Het betreffen namelijk gezinnen waarvan het aannemelijk is dat daarvan een deel, misschien zelfs een groot deel, uiteindelijk permanent in Nederland blijven. Doordat zij zich als gezin in Nederland vestigen, zullen hun kinderen in Nederland wortelen waardoor de noodzaak of behoefte om terug te keren naar hun oorspronkelijke land afneemt. Deze gezinnen hebben huizen, scholing, banen en gezondheidszorg nodig. Het spreekt voor zich dat zij daarmee concurreren met de Nederlandse bevolking, zeker als er sprake is van grote schaarste op gebieden van huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg. Daaruit valt te begrijpen dat het inperken van gezinshereniging zeker op langere termijn voordelen oplevert. De kans op terugkeer van deze migranten wordt daarmee ook groter, maar ook de druk op de sociale voorzieningen neemt niet verder toe. Politiek gezien is het  daarom begrijpelijk dat het tegengaan van gezinshereniging als effectieve aanpak van migratieproblemen wordt gezien. 

 

Invloed islam

De druk op sociale voorzieningen en huisvesting is overigens niet de enige reden om vooral in te zetten op het verminderen en beperken van gezinshereniging. Naast het feit dat de beperking van gezinshereniging de terugkeer van migranten naar hun eigen land kan bevorderen, helpt het ook tegen een toename van invloeden van vreemde - niet -Nederlandse - culturen en religies, in het bijzonder de toename van de islam. Met name de angst voor toenemende invloed van de islam op de Nederlandse samenleving lijkt een voedingsbodem voor vreemdelingenangst en weerstand tegen migratie en in het bijzonder gezinshereniging. Naast het inpikken van huizen, banen en plekken in de gezondheidszorg, lijkt er angst te bestaan dat de Nederlandse cultuur negatief wordt beïnvloed door de islam waardoor verworven vrijheden in de Nederlandse samenleving afnemen. En het valt niet te ontkennen dat naarmate het aantal moslims in de samenleving groter wordt, ook hun invloed merkbaarder wordt. Dus die angst is  op zichzelf begrijpelijk. Toch zegt die angst ook iets over de onzekerheid over de eigen waarden van de cultuur en religie die heersend is. Kennelijk bestaat de vrees dat de Nederlandse samenleving niet in staat is om invloeden van vreemde culturen, religies en gebruiken te absorberen. Wellicht dat een sterke geïndividualiseerde en geseculariseerde samenleving de opkomst van bijvoorbeeld de islam als groep bedreigend vindt. De islamitische waarden kunnen bovendien botsen met de liberale waarden, zodat het terugdringen van de islam uit het openbare leven belangrijk is om de eigen christelijke cultuur te beschermen. Volop redenen waarom migratie als bedreigend wordt ervaren, naast het feit dat er op verschillende opvanglocaties, en met name in Ter Apel, ook sprake is van ernstige overlast. Die overlast, het woningtekort en de druk op de gezondheidszorg en de bedreiging van de eigen cultuur bevestigen de vooroordelen en de angst en onvrede onder grote delen van de Nederlandse bevolking. Het is daarom niet voor niets dat er een voedingsbodem is voor een anti vreemdeling en - islam partij als de PVV. Ook valt te begrijpen dat vooral onder orthodoxe christenen ook een anti-islam houding waar te nemen is en er  sympathie bestaat voor Wilders strijd tegen de islam. Waar de invloed van het christendom snel afneemt in de samenleving, is de opkomst van de islam steeds zichtbaarder in de samenleving. Hoofddoeken, moskeeën en islamitische scholen zijn daarvan zichtbare uitingen. Die staan in schril contrast met het sluiten van kerken en christelijke scholen en een afnemende politieke invloed. Daarmee is gelijktijdig ook het electorale belang van gezinshereniging gegeven.

 

Naastenliefde 

In deze context is de inzet van de ChristenUnie opvallend. Als christelijke partij neemt zij het volop op voor de rechten  van oorlogsvluchtelingen op gezinshereniging. Een principiële  en consequente overtuiging die haar oorsprong vindt in de naastenliefde. Uitvloeisel daarvan is dat zij van oordeel is dat ouders en kinderen bij elkaar horen. Ook gezinnen van oorlogsvluchtelingen moeten kunnen worden herenigd als ouders en kinderen gescheiden van elkaar zijn geraakt. Zelfs als dat betekent dat de eigen Nederlandse bevolking daarvan nadelen ondervindt of de invloed van de islam in Nederland daardoor toeneemt. Het is een diepgewortelde overtuiging dat barmhartigheid voor gaat op, en zelfs ten koste kan gaan van het eigen belang. Dat vraagt om een mate van incasseringsvermogen dat voor een groot deel van de huidige samenleving onbegrijpelijk en zelfs onaanvaardbaar is. Het is een uitvloeisel van het christelijke geloof dat wordt aangehangen door hen die zelf uit vreemdelingen en gasten bestaan. Het is een overtuiging die gegrond is in het besef dat er, bijvoorbeeld op grond van Leviticus 19: 33-34, een Bijbelse opdracht is dat je vreemdelingen die in het land verblijven niet mag onderdrukken, maar hen behoort te behandelen als geboren Nederlanders en dat zij vreemdelingen lief moeten hebben als zichzelf, omdat zijzelf vreemdelingen zijn en, onder die vreemdelingen, Jezus zelf zich kan  bevinden. En alles wat zij voor de vreemdelingen doen, kunnen zij daarmee, onverwachts, aan de broers en zussen van Jezus zelf ,de Vreemdeling bij uitstek, doen. En daarom is het niet verrassend dat juist de ChristenUnie waarde hecht aan een barmhartig migratiebeleid, omdat het is gebaseerd op naastenliefde; naastenliefde die zich concretiseert in recht en gerechtigheid, waarvan mensenrechten onderdeel uitmaken. Dat in de samenleving in toenemende mate vervreemding wordt ervaren bij het respecteren van de mensenrechten vindt mogelijk haar verklaring in de cultivering van de christelijke geloofstraditie. Niet langer is de naastenliefde uit het christelijke geloof een drijfveer om politiek-maatschappelijk te handelen, maar de liefde voor de cultuur. Die liefde voor de eigen cultuur verdraagt geen barmhartigheid tegenover mensen die de eigen cultuur bedreigen. 

 

Botsende waarden

En daarom was de val van het kabinet onvermijdelijk. De waarden van de liefde voor de naaste en de waarde voor de liefde voor de eigen cultuur botsen principieel met elkaar. De naastenliefde is niet-onderhandelbaar, omdat zij behoort tot het grote gebod van de Liefde zelf. Deze Liefde die uit God is, God zelf is, heeft die naastenliefde gedemonstreerd aan mensen die van Hem vervreemd waren en daarom vreemdelingen zijn in de diepste betekenis van het woord. En Hijzelf heeft de uiterste consequentie van de naastenliefde op zich genomen door zijn geliefde zoon als de Vreemdeling op te offeren aan het kruis, opdat een ieder die in deze Vreemdeling, deze Jezus, gelooft, bij God geen vreemdeling meer is, maar burger, en als een geboren inwoner van het Koninkrijk der hemelen wordt behandeld. En deze liefde verklaart het verzet van de ChristenUnie tegen beperkingen van gezinshereniging voor oorlogsvluchtelingen en de keuze voor een humaan migratiebeleid, zelfs als dat tot zelfopoffering leidt, omdat menselijk en een humaan migratiebeleid behoort tot de niet-onderhandelbare dingen, vanuit het geloof dat, waar liefde woont, de Heer zijn zegen gebiedt. 

ChristenUnie: houd de rug recht!

ChristenUnie: houd de rug recht!

In eerdere Vrije-Interpretaties is er voor gepleit dat de ChristenUnie niet zomaar uit het kabinet zou moeten stappen, maar al het mogelijke  moet doen, vanuit de boezem van het kabinet, om het land te dienen, zonder dat dit ten koste mag gaan van de menselijke maat, de rechtsstaat en een dienende overheid. Inmiddels lijkt het erop dat de grenzen voor de ChristenUnie zijn bereikt nu premier Rutte geëist heeft dat alle regeringspartijen akkoord moeten gaan met een beperking van het aantal kinderen dat uit oorlogsgebied naar Nederland mag komen. Vluchtelingen die hier al zijn, mogen dan niet meer hun partners en kinderen laten komen als het quotum van tweehonderd per maand is bereikt. Eisen van de premier die voor de ChristenUnie ongetwijfeld onaanvaardbaar zijn. 

 

Compromisbereidheid

Afgaande op de mediaberichten heeft de ChristenUnie compromisbereidheid getoond door open te staan voor  verstrekkende en controversiële maatregelen om de migratie te beperken. Zo zou de ChristenUnie bereid zijn om in te stemmen met de invoering van een ‘tweestatusstelsel’, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die bijvoorbeeld vluchten om vervolging omwille van hun geaardheid of geloof en zij die een oorlog ontvluchten. Ook zou de ChristenUnie bereid zijn akkoord te gaan met een maatregel die  kansarme asielzoekers, dat zijn asielzoekers die uit ‘veilige landen’ komen, zoals Marokko, veel minder lang recht op juridische bijstand hebben. Op zichzelf schuren die maatregelen al aan de menselijke maat en de rechtsstaat. Het ‘tweestatusstelsel’ is tot op zekere hoogte een variant op de eerdere ‘nareismaatregel’ van het kabinet, die de Raad van State onrechtmatig oordeelde. Met de ‘tweestatusstelsel’ is het mogelijk om bepaalde statushouders niet meer in aanmerking te laten komen voor gezinshereniging waardoor het aantal asielzoekers kan worden teruggebracht. De EU-Gezinsherenigingsrichtlijn maakt het mogelijk om dit onderscheid te maken, omdat de richtlijn niet voorziet in een recht op gezinshereniging voor statushouders met subsidiaire bescherming. Het kabinet beoogt hiermee om gezinshereniging van bijvoorbeeld oorlogsvluchtelingen tegen te gaan.  Net als de eerdere nareismaatregel schuurt deze maatregel met bijvoorbeeld het VN-Kinderrechtenverdrag, voor zover zij daarmee niet in strijd is. De beperking van gezinshereniging is namelijk niet in het belang van het kind. Bovendien moeten gezinshereniging aanvragen tot gezinshereniging, op basis van het VN-Kinderrechtenverdrag, met welwillendheid, menselijkheid en spoed te behandelen. Daarvan is met de voorgestelde kabinetsmaatregelen uiteraard geen sprake. Door toch bereid te zijn om deze maatregel te steunen, toont de ChristenUnie haar bereidheid om regeringsverantwoordelijkheid te nemen, zelfs als die maatregel indruist tegen de eigen overtuiging. Datzelfde geldt voor het voorstel om het recht op rechtsbijstand voor bepaalde groepen asielzoekers in te perken. Rechtsbijstand is erop gericht dat de juridische procedure zorgvuldig verloopt. Het is, in het kader van de rechtsstaat, kwestieus dat het inperken van de migrantenstroom gepaard gaat met het inperken van het recht op rechtsbijstand. Vanuit het ChristenUnie perspectief vermoedelijk geen maatregel die zomaar uit haar koker zou komen. 

 

Onaanvaardbaar

Al met al moeilijke maatregelen die vooral tegemoetkomen aan de wensen van de VVD om de migrantenstroom rigoureus in te perken. Die inperking van de immigratiestroom is niet alleen noodzakelijk, omdat er teveel immigranten Nederland binnenkomen, maar ook omdat die inperking electoraal in het belang is van de VVD. Dat de asielketen vastloopt, wordt niet alleen veroorzaakt door een te hoge instroom, maar ook doordat er onvoldoende bereidheid is om voldoende financiële middelen beschikbaar te stellen. Desondanks heeft de ChristenUnie zich coöperatief opgesteld en meegewerkt aan een compromis. Het is dan ook onaanvaardbaar dat premier Rutte eist dat alle regeringspartijen akkoord gaan met een beperking van het aantal kinderen dat uit oorlogsgebied naar Nederland mag komen, terwijl er een quotum van tweehonderd per maand op gezinshereniging zou moeten worden gehanteerd voor vluchtelingen die hier al zijn. Daarmee provoceert de minister-president de ChristenUnie en vermoedelijk ook D66. Van de ChristenUnie wordt al veel gevraagd op migratiebeleid, maar met de extra eisen die Rutte nu ineens stelt, wordt zij overvraagd. Bovendien zijn die extra eisen van de premier zo onrechtvaardig dat de ChristenUnie hier een streep moet trekken. De aanvullende eisen van de VVD zijn niet in overeenstemming met de menselijke maat, redenen waarom de ChristenUnie zich daartegen terecht verzet en blijft verzetten. Zij schaadt haar eigen geloofwaardigheid en de menselijke waardigheid van vluchtelingen die in ons land asiel zoeken, zodat het een kabinetscrisis waard is. Daarom moet de ChristenUnie haar rug recht houden; dat is in het belang van de rechten van de vluchtelingen en in haar eigenbelang, omdat haar geloofwaardigheid op het spel staat. Alle reden dus om de steun aan dit kabinet op te zeggen als de extra maatregelen niet van tafel gaan.

ChristenUnie: houd de rug recht!

ChristenUnie: houd de rug recht!

In eerdere Vrije-Interpretaties is er voor gepleit dat de ChristenUnie niet zomaar uit het kabinet zou moeten stappen, maar al het mogelijke  moet doen, vanuit de boezem van het kabinet, om het land te dienen, zonder dat dit ten koste mag gaan van de menselijke maat, de rechtsstaat en een dienende overheid. Inmiddels lijkt het erop dat de grenzen voor de ChristenUnie zijn bereikt nu premier Rutte geëist heeft dat alle regeringspartijen akkoord moeten gaan met een beperking van het aantal kinderen dat uit oorlogsgebied naar Nederland mag komen. Vluchtelingen die hier al zijn, mogen dan niet meer hun partners en kinderen laten komen als het quotum van tweehonderd per maand is bereikt. Eisen van de premier die voor de ChristenUnie ongetwijfeld onaanvaardbaar zijn. 

 

Compromisbereidheid

Afgaande op de mediaberichten heeft de ChristenUnie compromisbereidheid getoond door open te staan voor  verstrekkende en controversiële maatregelen om de migratie te beperken. Zo zou de ChristenUnie bereid zijn om in te stemmen met de invoering van een ‘tweestatusstelsel’, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die bijvoorbeeld vluchten om vervolging omwille van hun geaardheid of geloof en zij die een oorlog ontvluchten. Ook zou de ChristenUnie bereid zijn akkoord te gaan met een maatregel die  kansarme asielzoekers, dat zijn asielzoekers die uit ‘veilige landen’ komen, zoals Marokko, veel minder lang recht op juridische bijstand hebben. Op zichzelf schuren die maatregelen al aan de menselijke maat en de rechtsstaat. Het ‘tweestatusstelsel’ is tot op zekere hoogte een variant op de eerdere ‘nareismaatregel’ van het kabinet, die de Raad van State onrechtmatig oordeelde. Met de ‘tweestatusstelsel’ is het mogelijk om bepaalde statushouders niet meer in aanmerking te laten komen voor gezinshereniging waardoor het aantal asielzoekers kan worden teruggebracht. De EU-Gezinsherenigingsrichtlijn maakt het mogelijk om dit onderscheid te maken, omdat de richtlijn niet voorziet in een recht op gezinshereniging voor statushouders met subsidiaire bescherming. Het kabinet beoogt hiermee om gezinshereniging van bijvoorbeeld oorlogsvluchtelingen tegen te gaan.  Net als de eerdere nareismaatregel schuurt deze maatregel met bijvoorbeeld het VN-Kinderrechtenverdrag, voor zover zij daarmee niet in strijd is. De beperking van gezinshereniging is namelijk niet in het belang van het kind. Bovendien moeten gezinshereniging aanvragen tot gezinshereniging, op basis van het VN-Kinderrechtenverdrag, met welwillendheid, menselijkheid en spoed te behandelen. Daarvan is met de voorgestelde kabinetsmaatregelen uiteraard geen sprake. Door toch bereid te zijn om deze maatregel te steunen, toont de ChristenUnie haar bereidheid om regeringsverantwoordelijkheid te nemen, zelfs als die maatregel indruist tegen de eigen overtuiging. Datzelfde geldt voor het voorstel om het recht op rechtsbijstand voor bepaalde groepen asielzoekers in te perken. Rechtsbijstand is erop gericht dat de juridische procedure zorgvuldig verloopt. Het is, in het kader van de rechtsstaat, kwestieus dat het inperken van de migrantenstroom gepaard gaat met het inperken van het recht op rechtsbijstand. Vanuit het ChristenUnie perspectief vermoedelijk geen maatregel die zomaar uit haar koker zou komen. 

 

Onaanvaardbaar

Al met al moeilijke maatregelen die vooral tegemoetkomen aan de wensen van de VVD om de migrantenstroom rigoureus in te perken. Die inperking van de immigratiestroom is niet alleen noodzakelijk, omdat er teveel immigranten Nederland binnenkomen, maar ook omdat die inperking electoraal in het belang is van de VVD. Dat de asielketen vastloopt, wordt niet alleen veroorzaakt door een te hoge instroom, maar ook doordat er onvoldoende bereidheid is om voldoende financiële middelen beschikbaar te stellen. Desondanks heeft de ChristenUnie zich coöperatief opgesteld en meegewerkt aan een compromis. Het is dan ook onaanvaardbaar dat premier Rutte eist dat alle regeringspartijen akkoord gaan met een beperking van het aantal kinderen dat uit oorlogsgebied naar Nederland mag komen, terwijl er een quotum van tweehonderd per maand op gezinshereniging zou moeten worden gehanteerd voor vluchtelingen die hier al zijn. Daarmee provoceert de minister-president de ChristenUnie en vermoedelijk ook D66. Van de ChristenUnie wordt al veel gevraagd op migratiebeleid, maar met de extra eisen die Rutte nu ineens stelt, wordt zij overvraagd. Bovendien zijn die extra eisen van de premier zo onrechtvaardig dat de ChristenUnie hier een streep moet trekken. De aanvullende eisen van de VVD zijn niet in overeenstemming met de menselijke maat, redenen waarom de ChristenUnie zich daartegen terecht verzet en blijft verzetten. Zij schaadt haar eigen geloofwaardigheid en de menselijke waardigheid van vluchtelingen die in ons land asiel zoeken, zodat het een kabinetscrisis waard is. Daarom moet de ChristenUnie haar rug recht houden; dat is in het belang van de rechten van de vluchtelingen en in haar eigenbelang, omdat haar geloofwaardigheid op het spel staat. Alle reden dus om de steun aan dit kabinet op te zeggen als de extra maatregelen niet van tafel gaan.

Niet te verdedigen samenwerking

Niet te verdedigen samenwerking

Het blijft moeilijk om een coalitie van de ChristenUnie en PVV in Flevoland te verdedigen. Dat dit moeilijk is blijkt ook uit het commentaar van de hoofdredactie van het RD van 28 juni 2023. Volgens het redactionele commentaar getuigt de samenwerking van de ChristenUnie Flevoland met de Flevolandse PVV van realiteitszin en verdient zij een goede kans. Op grond waarvan die samenwerking van realiteitszin getuigt en een goede kans verdient, maakt het commentaar echter niet duidelijk.

 

Onvergelijkbaar

Het feit dat coalitievorming concessies van partijen vraagt en er dus soms troebel water bij de eigen zuivere wijn moet worden gedaan, is uiteraard geen argument om te spreken van realiteitszin of reden dat een samenwerking tussen de Flevolandse ChristenUnie en - PVV een kans verdient. Evenmin is redengevend dat het opmerkelijk zou zijn dat, terwijl de coalitievorming met D66 en ChristenUnie vrij gemakkelijk lijkt te gaan, de samenwerking met de Flevolandse PVV tot flinke onrust leidt. Dat critici minder problemen hebben met een landelijke coalitie tussen ChristenUnie en D66 en grote problemen hebben met een provinciale samenwerking tussen ChristenUnie en PVV, lijkt misschien meten met twee maten en selectief, maar dat is het niet. D66 en de PVV zijn geen gelijksoortige politieke partijen. Daarmee is gelijktijdig gegeven dat landelijke samenwerking van de ChristenUnie met D66 niet automatisch een rechtvaardiging is om provinciaal als ChristenUnie samen te werken met de PVV. Het is duidelijk dat D66 en PVV fundamenteel van de ChristenUnie verschillen, maar de PVV onderscheidt zich daarbij in het bijzonder  ten opzichte van D66 en ChristenUnie doordat zij een ondemocratische partij is bij wie de democratische rechtsstaat niet in veilige handen is. Ondanks fundamentele verschillen tussen D66 en ChristenUnie zijn beide partijen democratisch en delen beide de waarden van de democratische rechtsstaat. Tot deze gezamenlijke waarden behoren onder meer het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod, de individuele vrijheden zoals  de religieuze - en uitingsvrijheid, de vrijheid van onderwijs en de eis dat beperkingen van die vrijheden - zonder aanzien des persoons - op de wet berusten, het zogenoemde legaliteitsbeginsel. Dat geeft voldoende basis om binnen de grenzen van de democratische rechtsstaat samen te werken ondanks het feit dat partijen verschillen van opvatting, zelfs als die verschillen principieel van aard zijn en gaan over leven en dood. Daarentegen zet de PVV zich af tegen de Tweede Kamer en de rechterlijke macht door hen stelselmatig te diskwalificeren en te bruuskeren. Bovendien zijn haar ideeën in strijd met de waarden van de democratische rechtsstaat, omdat die in strijd zijn met bijvoorbeeld het gelijkheidsbeginsel en de vrijheid van godsdienst. Uitvoering van die ideeën zal bijvoorbeeld tot tweederangsburgers leiden. Met haar opvattingen en gedrag ondermijnt zij de rechtsstaat waardoor iedere basis voor samenwerking ontbreekt. De PVV Flevoland is in dat opzicht net zo ondemocratisch als haar leider. Zij zijn identiek aan elkaar en de PVV Flevoland identificeert zich met haar leider blijkens haar uitlatingen en verkiezingsprogramma. Het is daarom terecht dat critici de keuze van de ChristenUnie Flevoland om met de PVV te gaan samenwerken in een coalitie ten sterkste afkeuren. 

 

Nietszeggende kernwaarde

Het argument dat de CU-lijsttrekker het traject van onderhandelingen behoedzaam zou hebben aangepakt, omdat overeengekomen kernwaarden de basis vormden voor onderhandelingen en het coalitieakkoord, is een non-argument. Er was geen sprake van behoedzaam -, maar van politiek onderhandelen. De CU-leider heeft tijdens de onderhandelingen nooit van Chris Jansen verlangd om onomwonden afstand te doen van zijn uitspraken over de islam en zijn steun aan de minder Marokkanen-uitspraak van Geert Wilders uit 2014; een uitspraak waarvan de Hoge Raad ondermeer heeft gezegd dat die uitspraak in strijd is met de wet en met de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat, omdat die uitlatingen aanzetten tot onverdraagzaamheid. Toen Wilders in 2014 zijn minder Marokkanen-uitspraak deed, was Jansen het enige raadslid van de PVV in Almere dat geen afstand nam van die uitspraak. Chris Jansen heeft ook nooit afstand willen nemen van de strafbare uitspraken van zijn partijleider. Nog in 2019 weigerde Jansen dit onomwonden. Ook afgelopen week bleek dat Jansen niet bereid was zijn uitspraken over de islam uit het verleden terug te nemen, zo berichtten zowel de krant van de hoofdredactie, het RD, als de Volkskrant deze week. De Volkskrant, bijvoorbeeld, schrijft hierover: “(...) Vorige week kregen toehoorders al een voorproefje tijdens een vergadering van de Provinciale Staten, waar Jansen benadrukte een gedeputeerde ‘voor alle Flevolanders’ te willen zijn. ‘En die uitspraken uit het verleden? Die zijn gedaan als grootste oppositieleider in de Provinciale Staten. Niet als gedeputeerde. Dus neem ik er afstand van? Nee, dat zijn uitspraken in een andere hoedanigheid.’ Uit deze opstelling van Jansen blijkt dat de PVV Flevoland helemaal niet gematigd is en evenmin de waarden van de rechtsstaat volledig onderschrijft. Daarmee bieden de kernwaarden slechts schijnzekerheid. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de belangrijkste kernwaarde, namelijk dat alle Flevolanders, binnen de grenzen van de rechtsstaat en conform artikel 1 van de Grondwet, het recht hebben om te zijn wie ze zijn en te geloven wat ze geloven en niet geloven. De PVV heeft namelijk niet zozeer een probleem met individuele moslims, maar zij heeft een probleem met de islam. En als het om geloof gaat, beschouwt de PVV de islam helemaal niet als een religie, maar als een kwaadaardige ideologie. Dus de PVV Flevoland vindt het daarom prima om af te spreken dat Flevolanders mogen geloven wat ze willen. Ook de verwijzing naar de Grondwet is voor haar geen probleem, want het bestrijden van een ideologie wordt niet door deze kernwaarde geraakt. Het is dus een nietszeggende kernwaarde.

 

Onterechte steun

Hetzelfde geldt overigens voor het argument dat samenwerken gemakkelijker is met de provinciale PVV dan met de landelijke PVV, omdat de provincie minder gevoelige onderwerpen kent. Er wordt volledig voorbijgegaan aan het feit dat ook in de provincie wordt samengewerkt met een partij bij wie de democratische rechtsstaat niet in veilige handen is. De voorman van de Flevolandse PVV heeft er immers blijk van  gegeven  dat hij een loyale aanhanger van Wilders is en zijn gedachtegoed volledig onderschrijft, terwijl hij ook niet bereid is daarvan afstand te nemen. Wie het ondemocratische karakter van de PVV Flevoland en de beginselverklaring van de ChristenUnie onder ogen ziet, moet vaststellen dat samenwerken met de PVV onverantwoord is. Er is dan ook eerder sprake van roekeloze eigenzinnigheid dan van behoedzaamheid bij de CU-leider in Flevoland. De steun die de hoofdredactie van het RD uitspreekt aan een coalitie van ChristenUnie met de PVV in Flevoland is ongegrond, omdat zij niet is gebaseerd op steekhoudende argumenten, helaas. 

 

 

  

 

 

Niet te verdedigen samenwerking

Niet te verdedigen samenwerking

Het blijft moeilijk om een coalitie van de ChristenUnie en PVV in Flevoland te verdedigen. Dat dit moeilijk is blijkt ook uit het commentaar van de hoofdredactie van het RD van 28 juni 2023. Volgens het redactionele commentaar getuigt de samenwerking van de ChristenUnie Flevoland met de Flevolandse PVV van realiteitszin en verdient zij een goede kans. Op grond waarvan die samenwerking van realiteitszin getuigt en een goede kans verdient, maakt het commentaar echter niet duidelijk.

 

Onvergelijkbaar

Het feit dat coalitievorming concessies van partijen vraagt en er dus soms troebel water bij de eigen zuivere wijn moet worden gedaan, is uiteraard geen argument om te spreken van realiteitszin of reden dat een samenwerking tussen de Flevolandse ChristenUnie en - PVV een kans verdient. Evenmin is redengevend dat het opmerkelijk zou zijn dat, terwijl de coalitievorming met D66 en ChristenUnie vrij gemakkelijk lijkt te gaan, de samenwerking met de Flevolandse PVV tot flinke onrust leidt. Dat critici minder problemen hebben met een landelijke coalitie tussen ChristenUnie en D66 en grote problemen hebben met een provinciale samenwerking tussen ChristenUnie en PVV, lijkt misschien meten met twee maten en selectief, maar dat is het niet. D66 en de PVV zijn geen gelijksoortige politieke partijen. Daarmee is gelijktijdig gegeven dat landelijke samenwerking van de ChristenUnie met D66 niet automatisch een rechtvaardiging is om provinciaal als ChristenUnie samen te werken met de PVV. Het is duidelijk dat D66 en PVV fundamenteel van de ChristenUnie verschillen, maar de PVV onderscheidt zich daarbij in het bijzonder  ten opzichte van D66 en ChristenUnie doordat zij een ondemocratische partij is bij wie de democratische rechtsstaat niet in veilige handen is. Ondanks fundamentele verschillen tussen D66 en ChristenUnie zijn beide partijen democratisch en delen beide de waarden van de democratische rechtsstaat. Tot deze gezamenlijke waarden behoren onder meer het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod, de individuele vrijheden zoals  de religieuze - en uitingsvrijheid, de vrijheid van onderwijs en de eis dat beperkingen van die vrijheden - zonder aanzien des persoons - op de wet berusten, het zogenoemde legaliteitsbeginsel. Dat geeft voldoende basis om binnen de grenzen van de democratische rechtsstaat samen te werken ondanks het feit dat partijen verschillen van opvatting, zelfs als die verschillen principieel van aard zijn en gaan over leven en dood. Daarentegen zet de PVV zich af tegen de Tweede Kamer en de rechterlijke macht door hen stelselmatig te diskwalificeren en te bruuskeren. Bovendien zijn haar ideeën in strijd met de waarden van de democratische rechtsstaat, omdat die in strijd zijn met bijvoorbeeld het gelijkheidsbeginsel en de vrijheid van godsdienst. Uitvoering van die ideeën zal bijvoorbeeld tot tweederangsburgers leiden. Met haar opvattingen en gedrag ondermijnt zij de rechtsstaat waardoor iedere basis voor samenwerking ontbreekt. De PVV Flevoland is in dat opzicht net zo ondemocratisch als haar leider. Zij zijn identiek aan elkaar en de PVV Flevoland identificeert zich met haar leider blijkens haar uitlatingen en verkiezingsprogramma. Het is daarom terecht dat critici de keuze van de ChristenUnie Flevoland om met de PVV te gaan samenwerken in een coalitie ten sterkste afkeuren. 

 

Nietszeggende kernwaarde

Het argument dat de CU-lijsttrekker het traject van onderhandelingen behoedzaam zou hebben aangepakt, omdat overeengekomen kernwaarden de basis vormden voor onderhandelingen en het coalitieakkoord, is een non-argument. Er was geen sprake van behoedzaam -, maar van politiek onderhandelen. De CU-leider heeft tijdens de onderhandelingen nooit van Chris Jansen verlangd om onomwonden afstand te doen van zijn uitspraken over de islam en zijn steun aan de minder Marokkanen-uitspraak van Geert Wilders uit 2014; een uitspraak waarvan de Hoge Raad ondermeer heeft gezegd dat die uitspraak in strijd is met de wet en met de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat, omdat die uitlatingen aanzetten tot onverdraagzaamheid. Toen Wilders in 2014 zijn minder Marokkanen-uitspraak deed, was Jansen het enige raadslid van de PVV in Almere dat geen afstand nam van die uitspraak. Chris Jansen heeft ook nooit afstand willen nemen van de strafbare uitspraken van zijn partijleider. Nog in 2019 weigerde Jansen dit onomwonden. Ook afgelopen week bleek dat Jansen niet bereid was zijn uitspraken over de islam uit het verleden terug te nemen, zo berichtten zowel de krant van de hoofdredactie, het RD, als de Volkskrant deze week. De Volkskrant, bijvoorbeeld, schrijft hierover: “(...) Vorige week kregen toehoorders al een voorproefje tijdens een vergadering van de Provinciale Staten, waar Jansen benadrukte een gedeputeerde ‘voor alle Flevolanders’ te willen zijn. ‘En die uitspraken uit het verleden? Die zijn gedaan als grootste oppositieleider in de Provinciale Staten. Niet als gedeputeerde. Dus neem ik er afstand van? Nee, dat zijn uitspraken in een andere hoedanigheid.’ Uit deze opstelling van Jansen blijkt dat de PVV Flevoland helemaal niet gematigd is en evenmin de waarden van de rechtsstaat volledig onderschrijft. Daarmee bieden de kernwaarden slechts schijnzekerheid. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de belangrijkste kernwaarde, namelijk dat alle Flevolanders, binnen de grenzen van de rechtsstaat en conform artikel 1 van de Grondwet, het recht hebben om te zijn wie ze zijn en te geloven wat ze geloven en niet geloven. De PVV heeft namelijk niet zozeer een probleem met individuele moslims, maar zij heeft een probleem met de islam. En als het om geloof gaat, beschouwt de PVV de islam helemaal niet als een religie, maar als een kwaadaardige ideologie. Dus de PVV Flevoland vindt het daarom prima om af te spreken dat Flevolanders mogen geloven wat ze willen. Ook de verwijzing naar de Grondwet is voor haar geen probleem, want het bestrijden van een ideologie wordt niet door deze kernwaarde geraakt. Het is dus een nietszeggende kernwaarde.

 

Onterechte steun

Hetzelfde geldt overigens voor het argument dat samenwerken gemakkelijker is met de provinciale PVV dan met de landelijke PVV, omdat de provincie minder gevoelige onderwerpen kent. Er wordt volledig voorbijgegaan aan het feit dat ook in de provincie wordt samengewerkt met een partij bij wie de democratische rechtsstaat niet in veilige handen is. De voorman van de Flevolandse PVV heeft er immers blijk van  gegeven  dat hij een loyale aanhanger van Wilders is en zijn gedachtegoed volledig onderschrijft, terwijl hij ook niet bereid is daarvan afstand te nemen. Wie het ondemocratische karakter van de PVV Flevoland en de beginselverklaring van de ChristenUnie onder ogen ziet, moet vaststellen dat samenwerken met de PVV onverantwoord is. Er is dan ook eerder sprake van roekeloze eigenzinnigheid dan van behoedzaamheid bij de CU-leider in Flevoland. De steun die de hoofdredactie van het RD uitspreekt aan een coalitie van ChristenUnie met de PVV in Flevoland is ongegrond, omdat zij niet is gebaseerd op steekhoudende argumenten, helaas.