Blog posts

Ken je mij II

Ken je mij II

In de vorige Vrije-Interpretatie werd aandacht gevraagd voor het feit dat homoseksuele relaties verboden liefdes zijn in de Gereformeerde Schriftbeschouwing. Dit wordt door haar onderbouwd met Paulus’ uitspraken uit Romeinen 1 en, meer in het bijzonder, Romeinen 1:26 en 27. Inmiddels is immers al eeuwenlang de gangbare opvatting dat homoseksuele relaties, onder meer op grond van Romeinen 1:26 en 27, worden afgekeurd, zodat een andere zienswijze niet goed voorstelbaar is vanuit de Gereformeerde Schriftbeschouwing. Dat het niet goed voorstelbaar is, blijkt bijvoorbeeld ook uit het visiedocument van de studiecommissie van de Christelijke Gereformeerde Kerken dat immers stellig aangeeft dat zij geen bewijs heeft dat een andere uitleg dan die van de kerkelijke lijn die in de traditie voor gezaghebbend wordt gehouden, mogelijk is. 

 

Onnatuurlijk gebruik

Vanuit de Gereformeerde Schriftbeschouwing wordt voetstoots aangenomen dat Paulus in Romeinen 1:26 het oog heeft op (vrouwelijke) homoseksualiteit. Paulus veroordeelt daarmee de vrouw-vrouw relaties. In vers 27 veroordeelt hij op eenzelfde wijze mannelijke homoseksualiteit. Echter, in zijn artikel, “More evidence Pertaining to “There Females” in Romans 1:26”  in de Journal of Biblical Literature uit 2019, betoogt David J. Murphy op filologische en historische gronden dat Paulus in Romeinen 1:26 niet het oog heeft op vrouwelijke homoseksualiteit en haar dus evenmin veroordeelt. Hij levert bewijs dat waar Paulus spreekt over het feit dat hun vrouwen de natuurlijke omgang hebben verruild voor de tegennatuurlijke omgang dit niet gaat over vrouw-vrouw relaties, maar over man-vrouw relaties waarbij onder ‘natuurlijke omgang’, of, zoals de Statenvertaling weergeeft ‘het natuurlijk gebruik’ wordt verstaan dat zij hun seksueel handelen hebben veranderd in een tegennatuurlijk gebruik. Daarbij betoogt hij dat zijn interpretatie van Romeinen 1:26 aansluit bij een oudere interpretatie zoals die in de vroege kerk werd voorgestaan. De omgang of het gebruik ziet dan op een seksuele daad waarbij de man steeds de handelende persoon is die penetreert. Dit uitgangspunt sluit aan bij de opvatting dat het in Romeinen 1:26 dus niet gaat om een vrouw-vrouw relatie, maar om onnatuurlijk gebruik van seks zijnde seks waarbij vrouwen anale en/of orale seks hebben met mannen. Daarvoor is het van belang, dat als Romeinen 1:26 spreekt over gebruik of omgang van vrouwen, het steeds gaat over sexueel gebruik van de één door de ander. Murphy heeft uitgebreid onderzoek gedaan in de literatuur en daarbij geen enkele aanwijzing gevonden waaruit zou blijken dat vrouwen andere vrouwen op die manier seksueel zouden gebruiken. Zijn conclusie, na bespreking van een aantal schriftelijke bronnen ter onderbouwing van zijn standpunt, is dat noch Paulus noch zijn toehoorders bij het begrip ‘gebruik’, zoals dat in Romeinen 1:26-27 wordt gebruikt, dachten aan een vrouw die iemand seksueel gebruikt. Murphy sluit bovendien de mogelijkheid uit dat Paulus misschien het oog zou kunnen hebben op vrouwen die een mannenrol vervullen bij de seks; het kwam zeldzaam voor zodat het onwaarschijnlijk is dat Paulus dit in gedachten zou hebben toen hij zijn brief schreef.

 

Vroege Kerkvaders

Murphy maakt verder aannemelijk dat er meerdere schriftelijke bronnen zijn waaruit blijkt dat anale en orale seks als tegennatuurlijk werd beschouwd. Daarvan geeft hijzelf ook een drietal voorbeelden. Ook wijst hij erop dat de vroege kerkvaders Romeinen 1:26b niet in verband brachten met homoseksualiteit, maar met heteroseksualiteit waarbij de kerkvaders anale en orale seks als tegennatuurlijk beschouwden. In dit verband verwijst Murphy in een voetnoot bij een artikel van Townsley die refereert aan Hincmar, de aartsbisschop van Reims (806-882 n. Chr.), die namelijk bij zijn uitleg van Romeinen 1:26b aansluit bij de opvattingen van Augustinus en Ambrosius; ook hij stelt, in navolging van hen, dat Paulus in Romeinen 1:26b spreekt over ongelijksoortigheid zijnde dus een man-vrouw relatie. Bovendien is hij - net als Augustinus - van oordeel dat het hebben van seks met een prostituee uiteraard zondig is, maar dat het niet zo laakbaar is wanneer je een deel van het lichaam van een vrouw gebruikt waarvoor het niet is bedoeld. 

 

Niet hetzelfde

Tot slot maakt Murphy duidelijk dat waar Romeinen 1:27 begint met de woorden: ‘evenzo’ of ‘insgelijks’ die niet kunnen terugslaan op ‘de tegennatuurlijke omgang’ in vers 26b. Daarvoor wijst Murphy onder andere op wat in vers 27 over mannen wordt gezegd, wat niet hetzelfde is als wat in vers 26b over vrouwen wordt gezegd. Daarbij wordt in vers 27 een tweetal groepen mannen genoemd, de actief handelende mannen en de passieve mannen. Van een actief-passieve groepen vrouwen is in vers 26 helemaal geen sprake. Paulus gebruikt verder, in zowel Romeinen 1:26 als in Romeinen 1:27, de woorden ‘natuurlijk gebruik’ waaruit valt op te maken dat die woorden het referentiekader zijn waarop Paulus doelt als hij vers 27 inzet met de woorden ‘evenzo’ of ‘insgelijks’. Dat brengt Murphy tot de dwingende conclusie dat Paulus met de woorden ‘natuurlijk gebruik’ doelt op vaginale seks, omdat mannen en vrouwen die gemeen hebben met elkaar. Dan slaat ‘evenzo’ op het feit dat zowel vrouwen met mannen als mannen met vrouwen anale of orale seks hadden, die als tegennatuurlijk werd beschouwd in Paulus’ tijd. Verder is Murphy van oordeel dat er recht wordt gedaan aan Romeinen 1:26 en 27 door te concluderen dat de mannen de natuurlijke omgang met de vrouwen laten vallen, de onnatuurlijke daad met vrouwen doen en verder hun lusten botvieren door seks met mannen. Om uit  Romeinen 1:27 af te leiden dat de vrouwen de mannen hebben losgelaten en seks hebben met vrouwen, is teveel van Romeinen 1:26 gevraagd.

 

Visiedocument

Daarmee kan bijvoorbeeld het standpunt in het visiedocument van de Christelijke Gereformeerde Kerken niet zonder meer standhouden, dat stelt dat Paulus in het algemeen heeft gesproken over homoseksuele omgang. Met kracht van argument heeft Murphy immers aangetoond dat Paulus niet het oog had op homoseksualiteit, omdat het tegennatuurlijke, waarover Paulus spreekt, betrekking heeft op anale of orale seks tussen mannen en vrouwen of tussen mannen onderling. Murphy maakt verder duidelijk dat van ‘een directe lijn tussen een seksuele omgang tussen vrouwen en een omgang tussen mannen aan het begin van vers 27’ helemaal geen sprake is en minst genomen een discutabel standpunt is. Verder wordt met het artikel van Murphy argumenten aangedragen die het visiedocument weerspreken wanneer het stelt dat de woorden ‘wellust’, ‘hartstocht’ en ‘lust’ hetzelfde betekenen als ‘tegen de natuur gericht op de aard van homoseksualiteit’. De stelling in het visiedocument dat Paulus het begrip ‘natuur’ gebruikt om homoseksualiteit te veroordelen, is, in het licht van Murphy’s argumenten, niet houdbaar.  Ook de conclusie in het visiedocument dat met tegennatuurlijk wordt bedoeld wat ingaat tegen Gods bedoeling, is onjuist en minst genomen ongenuanceerd. 

 

Sterke argumenten

Al met al geeft Murphy sterke argumenten waaruit blijkt dat Paulus met Romeinen 1:26 geen vrouwelijke homoseksualiteit op het oog heeft, omdat Murphy laat zien dat vrouwen geen seksueel gebruik maken van een andere persoon, anale en orale seks als tegennatuurlijk werd beschouwd, de opvatting dat Romeinen 1:26 tot ver in de Byzantijnse periode betrekking heeft op anale en orale seks, waarmee vrouwelijke homoseksualiteit in de vroege kerk niet de standaard uitleg was en er ook taalkundige redenen zijn om aan te nemen dat Romeinen 1:26 betrekking heeft anale of orale seks die als tegennatuurlijk moet worden beschouwd. Daarmee draagt Murphy argumenten aan die de interpretatie van bijvoorbeeld de studiecommissie van de Christelijke Gereformeerde Kerken ter discussie kan stellen. Murphy laat zien dat waar het visiedocument een gezaghebbende traditie zegt te volgen, de argumenten daarvoor onjuist althans gemotiveerd betwistbaar zijn. Met Murphy’s zienswijze is er reden om de blik te verruimen en een nadere bezinning te hebben over Romeinen 1:18-27 in een volgende bijdrage.

 

 

 

 

 

Ken je mij II

Ken je mij II

In de vorige Vrije-Interpretatie werd aandacht gevraagd voor het feit dat homoseksuele relaties verboden liefdes zijn in de Gereformeerde Schriftbeschouwing. Dit wordt door haar onderbouwd met Paulus’ uitspraken uit Romeinen 1 en, meer in het bijzonder, Romeinen 1:26 en 27. Inmiddels is immers al eeuwenlang de gangbare opvatting dat homoseksuele relaties, onder meer op grond van Romeinen 1:26 en 27, worden afgekeurd, zodat een andere zienswijze niet goed voorstelbaar is vanuit de Gereformeerde Schriftbeschouwing. Dat het niet goed voorstelbaar is, blijkt bijvoorbeeld ook uit het visiedocument van de studiecommissie van de Christelijke Gereformeerde Kerken dat immers stellig aangeeft dat zij geen bewijs heeft dat een andere uitleg dan die van de kerkelijke lijn die in de traditie voor gezaghebbend wordt gehouden, mogelijk is. 

 

Onnatuurlijk gebruik

Vanuit de Gereformeerde Schriftbeschouwing wordt voetstoots aangenomen dat Paulus in Romeinen 1:26 het oog heeft op (vrouwelijke) homoseksualiteit. Paulus veroordeelt daarmee de vrouw-vrouw relaties. In vers 27 veroordeelt hij op eenzelfde wijze mannelijke homoseksualiteit. Echter, in zijn artikel, “More evidence Pertaining to “There Females” in Romans 1:26”  in de Journal of Biblical Literature uit 2019, betoogt David J. Murphy op filologische en historische gronden dat Paulus in Romeinen 1:26 niet het oog heeft op vrouwelijke homoseksualiteit en haar dus evenmin veroordeelt. Hij levert bewijs dat waar Paulus spreekt over het feit dat hun vrouwen de natuurlijke omgang hebben verruild voor de tegennatuurlijke omgang dit niet gaat over vrouw-vrouw relaties, maar over man-vrouw relaties waarbij onder ‘natuurlijke omgang’, of, zoals de Statenvertaling weergeeft ‘het natuurlijk gebruik’ wordt verstaan dat zij hun seksueel handelen hebben veranderd in een tegennatuurlijk gebruik. Daarbij betoogt hij dat zijn interpretatie van Romeinen 1:26 aansluit bij een oudere interpretatie zoals die in de vroege kerk werd voorgestaan. De omgang of het gebruik ziet dan op een seksuele daad waarbij de man steeds de handelende persoon is die penetreert. Dit uitgangspunt sluit aan bij de opvatting dat het in Romeinen 1:26 dus niet gaat om een vrouw-vrouw relatie, maar om onnatuurlijk gebruik van seks zijnde seks waarbij vrouwen anale en/of orale seks hebben met mannen. Daarvoor is het van belang, dat als Romeinen 1:26 spreekt over gebruik of omgang van vrouwen, het steeds gaat over sexueel gebruik van de één door de ander. Murphy heeft uitgebreid onderzoek gedaan in de literatuur en daarbij geen enkele aanwijzing gevonden waaruit zou blijken dat vrouwen andere vrouwen op die manier seksueel zouden gebruiken. Zijn conclusie, na bespreking van een aantal schriftelijke bronnen ter onderbouwing van zijn standpunt, is dat noch Paulus noch zijn toehoorders bij het begrip ‘gebruik’, zoals dat in Romeinen 1:26-27 wordt gebruikt, dachten aan een vrouw die iemand seksueel gebruikt. Murphy sluit bovendien de mogelijkheid uit dat Paulus misschien het oog zou kunnen hebben op vrouwen die een mannenrol vervullen bij de seks; het kwam zeldzaam voor zodat het onwaarschijnlijk is dat Paulus dit in gedachten zou hebben toen hij zijn brief schreef.

 

Vroege Kerkvaders

Murphy maakt verder aannemelijk dat er meerdere schriftelijke bronnen zijn waaruit blijkt dat anale en orale seks als tegennatuurlijk werd beschouwd. Daarvan geeft hijzelf ook een drietal voorbeelden. Ook wijst hij erop dat de vroege kerkvaders Romeinen 1:26b niet in verband brachten met homoseksualiteit, maar met heteroseksualiteit waarbij de kerkvaders anale en orale seks als tegennatuurlijk beschouwden. In dit verband verwijst Murphy in een voetnoot bij een artikel van Townsley die refereert aan Hincmar, de aartsbisschop van Reims (806-882 n. Chr.), die namelijk bij zijn uitleg van Romeinen 1:26b aansluit bij de opvattingen van Augustinus en Ambrosius; ook hij stelt, in navolging van hen, dat Paulus in Romeinen 1:26b spreekt over ongelijksoortigheid zijnde dus een man-vrouw relatie. Bovendien is hij - net als Augustinus - van oordeel dat het hebben van seks met een prostituee uiteraard zondig is, maar dat het niet zo laakbaar is wanneer je een deel van het lichaam van een vrouw gebruikt waarvoor het niet is bedoeld. 

 

Niet hetzelfde

Tot slot maakt Murphy duidelijk dat waar Romeinen 1:27 begint met de woorden: ‘evenzo’ of ‘insgelijks’ die niet kunnen terugslaan op ‘de tegennatuurlijke omgang’ in vers 26b. Daarvoor wijst Murphy onder andere op wat in vers 27 over mannen wordt gezegd, wat niet hetzelfde is als wat in vers 26b over vrouwen wordt gezegd. Daarbij wordt in vers 27 een tweetal groepen mannen genoemd, de actief handelende mannen en de passieve mannen. Van een actief-passieve groepen vrouwen is in vers 26 helemaal geen sprake. Paulus gebruikt verder, in zowel Romeinen 1:26 als in Romeinen 1:27, de woorden ‘natuurlijk gebruik’ waaruit valt op te maken dat die woorden het referentiekader zijn waarop Paulus doelt als hij vers 27 inzet met de woorden ‘evenzo’ of ‘insgelijks’. Dat brengt Murphy tot de dwingende conclusie dat Paulus met de woorden ‘natuurlijk gebruik’ doelt op vaginale seks, omdat mannen en vrouwen die gemeen hebben met elkaar. Dan slaat ‘evenzo’ op het feit dat zowel vrouwen met mannen als mannen met vrouwen anale of orale seks hadden, die als tegennatuurlijk werd beschouwd in Paulus’ tijd. Verder is Murphy van oordeel dat er recht wordt gedaan aan Romeinen 1:26 en 27 door te concluderen dat de mannen de natuurlijke omgang met de vrouwen laten vallen, de onnatuurlijke daad met vrouwen doen en verder hun lusten botvieren door seks met mannen. Om uit  Romeinen 1:27 af te leiden dat de vrouwen de mannen hebben losgelaten en seks hebben met vrouwen, is teveel van Romeinen 1:26 gevraagd.

 

Visiedocument

Daarmee kan bijvoorbeeld het standpunt in het visiedocument van de Christelijke Gereformeerde Kerken niet zonder meer standhouden, dat stelt dat Paulus in het algemeen heeft gesproken over homoseksuele omgang. Met kracht van argument heeft Murphy immers aangetoond dat Paulus niet het oog had op homoseksualiteit, omdat het tegennatuurlijke, waarover Paulus spreekt, betrekking heeft op anale of orale seks tussen mannen en vrouwen of tussen mannen onderling. Murphy maakt verder duidelijk dat van ‘een directe lijn tussen een seksuele omgang tussen vrouwen en een omgang tussen mannen aan het begin van vers 27’ helemaal geen sprake is en minst genomen een discutabel standpunt is. Verder wordt met het artikel van Murphy argumenten aangedragen die het visiedocument weerspreken wanneer het stelt dat de woorden ‘wellust’, ‘hartstocht’ en ‘lust’ hetzelfde betekenen als ‘tegen de natuur gericht op de aard van homoseksualiteit’. De stelling in het visiedocument dat Paulus het begrip ‘natuur’ gebruikt om homoseksualiteit te veroordelen, is, in het licht van Murphy’s argumenten, niet houdbaar.  Ook de conclusie in het visiedocument dat met tegennatuurlijk wordt bedoeld wat ingaat tegen Gods bedoeling, is onjuist en minst genomen ongenuanceerd. 

 

Sterke argumenten

Al met al geeft Murphy sterke argumenten waaruit blijkt dat Paulus met Romeinen 1:26 geen vrouwelijke homoseksualiteit op het oog heeft, omdat Murphy laat zien dat vrouwen geen seksueel gebruik maken van een andere persoon, anale en orale seks als tegennatuurlijk werd beschouwd, de opvatting dat Romeinen 1:26 tot ver in de Byzantijnse periode betrekking heeft op anale en orale seks, waarmee vrouwelijke homoseksualiteit in de vroege kerk niet de standaard uitleg was en er ook taalkundige redenen zijn om aan te nemen dat Romeinen 1:26 betrekking heeft anale of orale seks die als tegennatuurlijk moet worden beschouwd. Daarmee draagt Murphy argumenten aan die de interpretatie van bijvoorbeeld de studiecommissie van de Christelijke Gereformeerde Kerken ter discussie kan stellen. Murphy laat zien dat waar het visiedocument een gezaghebbende traditie zegt te volgen, de argumenten daarvoor onjuist althans gemotiveerd betwistbaar zijn. Met Murphy’s zienswijze is er reden om de blik te verruimen en een nadere bezinning te hebben over Romeinen 1:18-27 in een volgende bijdrage.

 

 

 

 

 

Ken je mij

Ken je mij

Door een oproep van een LHBT’er in de kerkdienst om het gesprek aan te gaan over LHBT’er zijn in de kerk, werd ook gerefereerd aan het EO programma ‘Ken je mij?’. Een programma waarin onder andere homoseksuele mannen en vrouwen hun ervaringen in de kerk met elkaar delen. Ze schrijven elkaar brieven waarin ze hun ervaringen aan elkaar beschrijven. Het geeft een indrukwekkend inkijkje in de worsteling die het anders geaard zijn met zich mee kan brengen. 

 

Onroerend en ontluisterend

Ontroerend, maar ook wel enigszins ontluisterend; ontroerend omdat de deelnemers openhartig vertellen aan elkaar en daarmee ook aan de kijker welke worsteling er is om te aanvaarden dat je anders geaard bent. Een worsteling met God, met de kerk en de familie. Ontluisterend omdat uit de vier afleveringen blijkt dat de kerk niet per se een veilige plaats is waarin homo’s zich thuis kunnen voelen. Uit de afleveringen komt een beeld op van kerkmensen die niet alleen de homoseksuele relatie afwijzen, maar daarbij - bedoeld of onbedoeld - ook de homo’s in kwestie zelf afwijzen. Het programma geeft een beeld weer waaruit de indruk ontstaat dat het voor homo’s erg moeilijk is om zich in de kerk en binnen de familie te kunnen handhaven. 

 

Niet exclusief

Dat het moeilijk is voor homo’s en lesbiennes om zich in de kerk te handhaven, is niet exclusief een probleem van de kerk. Ook buiten de kerk blijkt telkens weer dat het aanvaarden van de seksuele geaardheid gepaard gaat met een grote worsteling. De homoseksuele geaardheid is afwijkend ten opzichte van de heteroseksualiteit die verreweg het meest voorkomt. Het anders zijn betekent een zoektocht naar het aanvaarden van de geaardheid en het leren leven met die geaardheid. Dat het ingewikkeld is, blijkt bijvoorbeeld in de sport; het blijkt lastig voor professionele voetballers om er voor uit te komen homo te zijn en als een sporter er voor uitkomt, is dat zelfs nieuws. Nog steeds is het woord ‘homo’ een veel voorkomend scheldwoord. Ook daaruit blijkt dat acceptatie van homo’s en lesbiennes niet vanzelfsprekend is. Bovendien komt het nog steeds voor dat homo’s op straat worden uitgescholden of belaagd. Een maatschappelijk klimaat dat lang niet altijd zo tolerant is als wordt gesuggereerd. Echter, voor christen homo’s en lesbiennes komt daar in veel gevallen bij dat bepaalde kerken een uitgesproken afkeurend standpunt heeft over homoseksualiteit. Dus naast de worsteling met de eigen identiteit, komt er ook een geloofsworsteling bij. Zo spraken de Christelijke Gereformeerde Kerken uit dat homoseksuele relaties zondig zijn. In de Rooms Katholieke Kerk wordt het hebben van homoseksuele relaties eveneens als zondig afgewezen. 

 

Zonde genoemd

De generale synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken hebben onder meer uitgesproken dat “seksuele omgang tussen mensen van gelijk geslacht en relaties waarin die omgang gestalte krijgt, zijn niet in overeenstemming met het Woord van God en moeten derhalve zonde worden genoemd”. Daarom heeft de kerk in haar pastorale verantwoordelijkheid de weg van kerkelijke vermaning te gaan in overeenstemming met Schrift, belijdenis en kerkorde. Wie enigszins thuis is in de gereformeerde schriftbeschouwing begrijpt dat de uitspraak geen losse flodder is, maar een diepe overtuiging dat zij overeenstemt met Gods Woord en dat Woord gehoorzaam naspreekt. Tegelijkertijd is het ingewikkeld om te aanvaarden dat de Bijbel zelfs verboden liefdes kent. Dat met de kerkelijke afkeuring van homoseksuele relaties christen homo’s en lesbiennes in een crisis komen, valt goed te begrijpen; zeker ook omdat vaak blijkt dat niet alleen de kerk, maar ook de eigen familie en niet in de minste plaats de ouders de keuze van homo’s en lesbiennes als zondig afwijzen. En hoe voorzichtig en bewogen het visiedocument van de studiecommissie van de Christelijke Gereformeerde Kerken ook is geschreven, zij doet niets af aan de uiteindelijke harde conclusies die het visiedocument trekt en de uitspraken die de kerken op basis daarvan hebben gedaan. Het valt te begrijpen dat homo’s en lesbiennes om die reden breken met de kerk.

 

Bewijslast

De kerk is zo overtuigd van haar gelijk dat, hoewel zij erkent dat ‘de Bijbel ons geen concreet inzicht verschaft in de dieper liggende motieven waarom het afzien van een dergelijke relatie het mens-zijn zou moeten dienen’, dat spreken toch niet mag worden genegeerd, omdat dit spreken gebaseerd is op het gezag van het Woord van God. Bovendien stelt het visiedocument dat wie zou willen afwijken van het verbod op homoseksuele relaties, daarvan de bewijslast heeft om op basis van goede argumenten af te wijken van de kerkelijke lijn die in de traditie voor gezaghebbend wordt gehouden. Ferme uitspraken, die bovendien ook blijk geven van een stellige overtuiging van het eigen gelijk. Die stelligheid wordt onderstreept doordat de opstellers van het visiedocument stellen dat zij geen goede argumenten kennen die een afwijking van de kerkelijke lijn die in de traditie voor gezaghebbend wordt gehouden, zouden rechtvaardigen. 

 

Overtuigt niet

Toch overtuigt het visiedocument niet. Vaststaat immers dat ook onder christenen homoseksualiteit voorkomt. Feit is ook dat er onder hen zijn die een affectieve homoseksuele relatie hebben, die sterke gelijkenis toont met heteroseksuele relaties; er is sprake van duurzame monogamie, liefde en seksuele aantrekkingskracht. Beide relaties kenmerken zich door betrokkenheid op de ander. Liefde en trouw zijn Bijbelse kernwaarden die een positieve betekenis hebben. God is immers liefde; dat kan van de boze niet gezegd worden. Vanuit die gelijksoortige en gelijkwaardige kernwaarden is het moeilijk te begrijpen, laat staan te aanvaarden, dat God de homoseksuele relatie afwijst als zondig. Dat impliceert dat liefde ook zondig kan zijn. Dat is een innerlijke tegenstrijdigheid die onlogisch en verwarrend is. Als dat waar is, zou de Bijbel moeten getuigen dat naast geoorloofde liefde sprake kan zijn van ongeoorloofde liefde, liefde die de Bijbel verbiedt. Om met de opstellers van het visiedocument te spreken, die Bijbelse lijn is niet aangetroffen. Het visiedocument veronderstelt in zijn beschouwing over de liefde dat homoseksuele relaties tot de verboden van de Bijbel behoren; op grond van die veronderstelling, zo wordt geredeneerd, kan er geen sprake zijn van echte liefde, want die kenmerkt zich in liefde gericht op God en het houden van zijn geboden. Juist omdat de Bijbel homoseksuele relaties verbiedt, mag er dus geen liefde zijn tussen mensen van hetzelfde geslacht die beleefd wordt in de seksualiteit. En precies op dit punt ontstaat een geloofs- en gewetensconflict voor menig homo en lesbienne.

 

Existentieel loyaliteitsconflict

Immers, zij hebben de ervaring dat zij God liefhebben. Tegelijkertijd ervaren zij diezelfde liefde voor hun levenspartner, maar wordt hun door de kerk geleerd dat God liefhebben meebrengt dat zij Gods geboden naleven wat betekent dat zij niet mogen toegeven aan de liefde voor hun levenspartner, omdat dit in strijd is met Gods geboden. Desondanks ervaren zij oprechte liefde tot die ander wat tot twijfel en onzekerheid leidt over de relatie met God. Er ontstaat een existentieel loyaliteitsconflict in de vorm van een gordiaanse knoop. Dat roept de vraag op of er echte liefde voor en tot God is en als die er is wat de kwaliteit van de liefde voor je partner is; andersom ook, als er echte liefde is voor je partner die zich uit in de intimiteit van de seksualiteit, is er dan wel oprechte liefde voor God? 

 

Eén Bijbeltekst

Dit gordiaanse existentiële loyaliteitsconflict ontstaat en wordt gevoed door een eeuwenlange uitlegtraditie die in feite berust op één bijbeltekst zijnde Romeinen 1:26. Uit deze tekst, in samenhang met Romeinen 1:27, wordt immers geconcludeerd dat daaruit blijkt dat God homoseksuele relaties verbiedt en als een gruweldaad beschouwt. Natuurlijk, voert het visiedocument ook andere argumenten aan, maar die zijn ondergeschikt aan het hoofdbezwaar tegen homoseksuele relaties. De kern is dat de Bijbel het zou verbieden en ten bewijze daarvan zijn Romeinen 1:26 en 27 cruciaal, zoniet beslissend. Er lijkt in de breedte van de kerken ook wel overeenstemming te zijn over de uitleg en betekenis van Romeinen 1:26 en 27. Het visiedocument besteedt er ook aandacht aan en de argumentatie lijkt logisch en begrijpelijk. Toch schuurt de uitleg met het geheel van het Bijbelse spreken. Uit de Bijbel blijkt namelijk dat God veel barmhartiger is en meer ontspannen omgaat met menselijk gedrag dan waarvan het visiedocument vanuit gaat. Dat heeft te maken met hoe God zelf naar mensen kijkt en met hen omgaat. God gaat niet af op de uiterlijke schijn, maar op het wezen van het hart van de mens. Het Evangelie van Johannes zegt dat God zijn Zoon niet naar de wereld heeft gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door hem te redden. Bovendien, zo zegt het Evangelie van Johannes, over wie in Jezus gelooft wordt geen oordeel uitgesproken. 

 

Het hart

Misschien is wel het meest typische voorbeeld hoe God naar David kijkt en met hem omgaat. God zelf spreekt zich over hem uit. Hij is een man naar Gods hart. Als Samuël naar Isaï moet om de door God zelf verkozen koning te zalven, is namelijk opmerkelijk dat God Samuël vertelt dat het Hem niet gaat om wat de mens ziet, omdat zij alleen het uiterlijk ziet, maar dat het Hem gaat om het hart van de mens, zijn innerlijk. En dat leidt tot andere conclusies over menselijk gedrag dan naar de mens gesproken zou mogen worden verwacht. Immers, David, die door God zelf een  man naar Gods hart wordt genoemd, blijkt een moordenaar, een overspelige en een leugenaar. Dat is een type mens waar de doorsnee kerkganger zich niet mee zou willen associëren. Vanuit ons menselijk perspectief kan dat geen genade in Gods ogen vinden. Toch blijkt niets minder waar; een aantal zaken vallen daarbij op. God is verontwaardigd over Davids gedrag. Hij wijst David erop dat hij zijn rijkdom en macht uitsluitend aan God dankt. Daarover zegt God zelfs dat hij de vrouwen van Saul aan David geschonken heeft. Uit het geheel van de tekst blijkt dat David gemeenschap had met die vrouwen. De vrouwen maken zelfs onderdeel uit van Gods straf; David zal moeten toezien hoe zijn familieleden op klaarlichte dag gemeenschap zullen hebben met zijn vrouwen. Daaruit blijkt dat God niet zwaar tilt aan Davids polygamie en dat zelfs mogelijk maakt en als straf op de zonde gebruikt. Tegelijkertijd is het klip en klaar dat Davids polygame gedrag van den beginne door God niet is gewild of bedoeld. Dat werpt een ander beeld op het geheel van het Bijbelse spreken. Als God Davids polygamie mogelijk maakte en dus niet veroordeelt, is reden om aan te nemen dat andersgeaarden die kiezen voor een relatie in liefde en trouw niet zomaar worden veroordeeld. Dan zou er gezocht moeten worden naar een betere en logischere interpretatie van bijvoorbeeld Romeinen 1:26 en 27. 

 

Andere interpretaties

Dat het mogelijk is om te komen tot een andere interpretaties die beter aansluiten bij de bredere focus op de Schrift, bewijzen classicus David J. Murphy en theoloog James Alison. Beiden maken, onafhankelijk van elkaar en elk vanuit hun eigen deskundigheid, aannemelijk dat op grond van culturele, historische, taalkundige en contextuele argumenten de gereformeerde Schriftbeschouwing tekortschiet en dat zij zelfs in afwijking is met de traditie die door de vroege kerkvaders voor gezaghebbend werd gehouden. Deze interpretaties tonen aan dat Paulus in Romeinen 1 geen categorisch verbod geeft op homoseksuele relaties. Vanuit het Bijbelse gegeven dat God het hart aanziet, mag er rekening mee worden gehouden dat God genade heeft met homoseksuelen die een relatie hebben in liefde en trouw. Daarbij is beslissend de liefde tot God en de naaste. Het visiedocument heeft bij de uitleg van Romeinen 1 en in het bijzonder Romeinen 1:26 en 27 onvoldoende rekening gehouden met het feit dat God liefde is en Hij kennelijk bij Zijn oordeel het hart van de mens aanziet; daardoor ontstaat er ruimte voor het opheffen van het existentiële loyaliteitsconflict. Alle reden dus om in de volgende Vrije-Interpretaties in te zoomen op wat Murphy en Alison over Romeinen 1 te zeggen hebben. 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ken je mij

Ken je mij

Door een oproep van een LHBT’er in de kerkdienst om het gesprek aan te gaan over LHBT’er zijn in de kerk, werd ook gerefereerd aan het EO programma ‘Ken je mij?’. Een programma waarin onder andere homoseksuele mannen en vrouwen hun ervaringen in de kerk met elkaar delen. Ze schrijven elkaar brieven waarin ze hun ervaringen aan elkaar beschrijven. Het geeft een indrukwekkend inkijkje in de worsteling die het anders geaard zijn met zich mee kan brengen. 

 

Onroerend en ontluisterend

Ontroerend, maar ook wel enigszins ontluisterend; ontroerend omdat de deelnemers openhartig vertellen aan elkaar en daarmee ook aan de kijker welke worsteling er is om te aanvaarden dat je anders geaard bent. Een worsteling met God, met de kerk en de familie. Ontluisterend omdat uit de vier afleveringen blijkt dat de kerk niet per se een veilige plaats is waarin homo’s zich thuis kunnen voelen. Uit de afleveringen komt een beeld op van kerkmensen die niet alleen de homoseksuele relatie afwijzen, maar daarbij - bedoeld of onbedoeld - ook de homo’s in kwestie zelf afwijzen. Het programma geeft een beeld weer waaruit de indruk ontstaat dat het voor homo’s erg moeilijk is om zich in de kerk en binnen de familie te kunnen handhaven. 

 

Niet exclusief

Dat het moeilijk is voor homo’s en lesbiennes om zich in de kerk te handhaven, is niet exclusief een probleem van de kerk. Ook buiten de kerk blijkt telkens weer dat het aanvaarden van de seksuele geaardheid gepaard gaat met een grote worsteling. De homoseksuele geaardheid is afwijkend ten opzichte van de heteroseksualiteit die verreweg het meest voorkomt. Het anders zijn betekent een zoektocht naar het aanvaarden van de geaardheid en het leren leven met die geaardheid. Dat het ingewikkeld is, blijkt bijvoorbeeld in de sport; het blijkt lastig voor professionele voetballers om er voor uit te komen homo te zijn en als een sporter er voor uitkomt, is dat zelfs nieuws. Nog steeds is het woord ‘homo’ een veel voorkomend scheldwoord. Ook daaruit blijkt dat acceptatie van homo’s en lesbiennes niet vanzelfsprekend is. Bovendien komt het nog steeds voor dat homo’s op straat worden uitgescholden of belaagd. Een maatschappelijk klimaat dat lang niet altijd zo tolerant is als wordt gesuggereerd. Echter, voor christen homo’s en lesbiennes komt daar in veel gevallen bij dat bepaalde kerken een uitgesproken afkeurend standpunt heeft over homoseksualiteit. Dus naast de worsteling met de eigen identiteit, komt er ook een geloofsworsteling bij. Zo spraken de Christelijke Gereformeerde Kerken uit dat homoseksuele relaties zondig zijn. In de Rooms Katholieke Kerk wordt het hebben van homoseksuele relaties eveneens als zondig afgewezen. 

 

Zonde genoemd

De generale synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken hebben onder meer uitgesproken dat “seksuele omgang tussen mensen van gelijk geslacht en relaties waarin die omgang gestalte krijgt, zijn niet in overeenstemming met het Woord van God en moeten derhalve zonde worden genoemd”. Daarom heeft de kerk in haar pastorale verantwoordelijkheid de weg van kerkelijke vermaning te gaan in overeenstemming met Schrift, belijdenis en kerkorde. Wie enigszins thuis is in de gereformeerde schriftbeschouwing begrijpt dat de uitspraak geen losse flodder is, maar een diepe overtuiging dat zij overeenstemt met Gods Woord en dat Woord gehoorzaam naspreekt. Tegelijkertijd is het ingewikkeld om te aanvaarden dat de Bijbel zelfs verboden liefdes kent. Dat met de kerkelijke afkeuring van homoseksuele relaties christen homo’s en lesbiennes in een crisis komen, valt goed te begrijpen; zeker ook omdat vaak blijkt dat niet alleen de kerk, maar ook de eigen familie en niet in de minste plaats de ouders de keuze van homo’s en lesbiennes als zondig afwijzen. En hoe voorzichtig en bewogen het visiedocument van de studiecommissie van de Christelijke Gereformeerde Kerken ook is geschreven, zij doet niets af aan de uiteindelijke harde conclusies die het visiedocument trekt en de uitspraken die de kerken op basis daarvan hebben gedaan. Het valt te begrijpen dat homo’s en lesbiennes om die reden breken met de kerk.

 

Bewijslast

De kerk is zo overtuigd van haar gelijk dat, hoewel zij erkent dat ‘de Bijbel ons geen concreet inzicht verschaft in de dieper liggende motieven waarom het afzien van een dergelijke relatie het mens-zijn zou moeten dienen’, dat spreken toch niet mag worden genegeerd, omdat dit spreken gebaseerd is op het gezag van het Woord van God. Bovendien stelt het visiedocument dat wie zou willen afwijken van het verbod op homoseksuele relaties, daarvan de bewijslast heeft om op basis van goede argumenten af te wijken van de kerkelijke lijn die in de traditie voor gezaghebbend wordt gehouden. Ferme uitspraken, die bovendien ook blijk geven van een stellige overtuiging van het eigen gelijk. Die stelligheid wordt onderstreept doordat de opstellers van het visiedocument stellen dat zij geen goede argumenten kennen die een afwijking van de kerkelijke lijn die in de traditie voor gezaghebbend wordt gehouden, zouden rechtvaardigen. 

 

Overtuigt niet

Toch overtuigt het visiedocument niet. Vaststaat immers dat ook onder christenen homoseksualiteit voorkomt. Feit is ook dat er onder hen zijn die een affectieve homoseksuele relatie hebben, die sterke gelijkenis toont met heteroseksuele relaties; er is sprake van duurzame monogamie, liefde en seksuele aantrekkingskracht. Beide relaties kenmerken zich door betrokkenheid op de ander. Liefde en trouw zijn Bijbelse kernwaarden die een positieve betekenis hebben. God is immers liefde; dat kan van de boze niet gezegd worden. Vanuit die gelijksoortige en gelijkwaardige kernwaarden is het moeilijk te begrijpen, laat staan te aanvaarden, dat God de homoseksuele relatie afwijst als zondig. Dat impliceert dat liefde ook zondig kan zijn. Dat is een innerlijke tegenstrijdigheid die onlogisch en verwarrend is. Als dat waar is, zou de Bijbel moeten getuigen dat naast geoorloofde liefde sprake kan zijn van ongeoorloofde liefde, liefde die de Bijbel verbiedt. Om met de opstellers van het visiedocument te spreken, die Bijbelse lijn is niet aangetroffen. Het visiedocument veronderstelt in zijn beschouwing over de liefde dat homoseksuele relaties tot de verboden van de Bijbel behoren; op grond van die veronderstelling, zo wordt geredeneerd, kan er geen sprake zijn van echte liefde, want die kenmerkt zich in liefde gericht op God en het houden van zijn geboden. Juist omdat de Bijbel homoseksuele relaties verbiedt, mag er dus geen liefde zijn tussen mensen van hetzelfde geslacht die beleefd wordt in de seksualiteit. En precies op dit punt ontstaat een geloofs- en gewetensconflict voor menig homo en lesbienne.

 

Existentieel loyaliteitsconflict

Immers, zij hebben de ervaring dat zij God liefhebben. Tegelijkertijd ervaren zij diezelfde liefde voor hun levenspartner, maar wordt hun door de kerk geleerd dat God liefhebben meebrengt dat zij Gods geboden naleven wat betekent dat zij niet mogen toegeven aan de liefde voor hun levenspartner, omdat dit in strijd is met Gods geboden. Desondanks ervaren zij oprechte liefde tot die ander wat tot twijfel en onzekerheid leidt over de relatie met God. Er ontstaat een existentieel loyaliteitsconflict in de vorm van een gordiaanse knoop. Dat roept de vraag op of er echte liefde voor en tot God is en als die er is wat de kwaliteit van de liefde voor je partner is; andersom ook, als er echte liefde is voor je partner die zich uit in de intimiteit van de seksualiteit, is er dan wel oprechte liefde voor God? 

 

Eén Bijbeltekst

Dit gordiaanse existentiële loyaliteitsconflict ontstaat en wordt gevoed door een eeuwenlange uitlegtraditie die in feite berust op één bijbeltekst zijnde Romeinen 1:26. Uit deze tekst, in samenhang met Romeinen 1:27, wordt immers geconcludeerd dat daaruit blijkt dat God homoseksuele relaties verbiedt en als een gruweldaad beschouwt. Natuurlijk, voert het visiedocument ook andere argumenten aan, maar die zijn ondergeschikt aan het hoofdbezwaar tegen homoseksuele relaties. De kern is dat de Bijbel het zou verbieden en ten bewijze daarvan zijn Romeinen 1:26 en 27 cruciaal, zoniet beslissend. Er lijkt in de breedte van de kerken ook wel overeenstemming te zijn over de uitleg en betekenis van Romeinen 1:26 en 27. Het visiedocument besteedt er ook aandacht aan en de argumentatie lijkt logisch en begrijpelijk. Toch schuurt de uitleg met het geheel van het Bijbelse spreken. Uit de Bijbel blijkt namelijk dat God veel barmhartiger is en meer ontspannen omgaat met menselijk gedrag dan waarvan het visiedocument vanuit gaat. Dat heeft te maken met hoe God zelf naar mensen kijkt en met hen omgaat. God gaat niet af op de uiterlijke schijn, maar op het wezen van het hart van de mens. Het Evangelie van Johannes zegt dat God zijn Zoon niet naar de wereld heeft gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door hem te redden. Bovendien, zo zegt het Evangelie van Johannes, over wie in Jezus gelooft wordt geen oordeel uitgesproken. 

 

Het hart

Misschien is wel het meest typische voorbeeld hoe God naar David kijkt en met hem omgaat. God zelf spreekt zich over hem uit. Hij is een man naar Gods hart. Als Samuël naar Isaï moet om de door God zelf verkozen koning te zalven, is namelijk opmerkelijk dat God Samuël vertelt dat het Hem niet gaat om wat de mens ziet, omdat zij alleen het uiterlijk ziet, maar dat het Hem gaat om het hart van de mens, zijn innerlijk. En dat leidt tot andere conclusies over menselijk gedrag dan naar de mens gesproken zou mogen worden verwacht. Immers, David, die door God zelf een  man naar Gods hart wordt genoemd, blijkt een moordenaar, een overspelige en een leugenaar. Dat is een type mens waar de doorsnee kerkganger zich niet mee zou willen associëren. Vanuit ons menselijk perspectief kan dat geen genade in Gods ogen vinden. Toch blijkt niets minder waar; een aantal zaken vallen daarbij op. God is verontwaardigd over Davids gedrag. Hij wijst David erop dat hij zijn rijkdom en macht uitsluitend aan God dankt. Daarover zegt God zelfs dat hij de vrouwen van Saul aan David geschonken heeft. Uit het geheel van de tekst blijkt dat David gemeenschap had met die vrouwen. De vrouwen maken zelfs onderdeel uit van Gods straf; David zal moeten toezien hoe zijn familieleden op klaarlichte dag gemeenschap zullen hebben met zijn vrouwen. Daaruit blijkt dat God niet zwaar tilt aan Davids polygamie en dat zelfs mogelijk maakt en als straf op de zonde gebruikt. Tegelijkertijd is het klip en klaar dat Davids polygame gedrag van den beginne door God niet is gewild of bedoeld. Dat werpt een ander beeld op het geheel van het Bijbelse spreken. Als God Davids polygamie mogelijk maakte en dus niet veroordeelt, is reden om aan te nemen dat andersgeaarden die kiezen voor een relatie in liefde en trouw niet zomaar worden veroordeeld. Dan zou er gezocht moeten worden naar een betere en logischere interpretatie van bijvoorbeeld Romeinen 1:26 en 27. 

 

Andere interpretaties

Dat het mogelijk is om te komen tot een andere interpretaties die beter aansluiten bij de bredere focus op de Schrift, bewijzen classicus David J. Murphy en theoloog James Alison. Beiden maken, onafhankelijk van elkaar en elk vanuit hun eigen deskundigheid, aannemelijk dat op grond van culturele, historische, taalkundige en contextuele argumenten de gereformeerde Schriftbeschouwing tekortschiet en dat zij zelfs in afwijking is met de traditie die door de vroege kerkvaders voor gezaghebbend werd gehouden. Deze interpretaties tonen aan dat Paulus in Romeinen 1 geen categorisch verbod geeft op homoseksuele relaties. Vanuit het Bijbelse gegeven dat God het hart aanziet, mag er rekening mee worden gehouden dat God genade heeft met homoseksuelen die een relatie hebben in liefde en trouw. Daarbij is beslissend de liefde tot God en de naaste. Het visiedocument heeft bij de uitleg van Romeinen 1 en in het bijzonder Romeinen 1:26 en 27 onvoldoende rekening gehouden met het feit dat God liefde is en Hij kennelijk bij Zijn oordeel het hart van de mens aanziet; daardoor ontstaat er ruimte voor het opheffen van het existentiële loyaliteitsconflict. Alle reden dus om in de volgende Vrije-Interpretaties in te zoomen op wat Murphy en Alison over Romeinen 1 te zeggen hebben. 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afgevaardigde

Afgevaardigde

Naar aanleiding van het vorige blog waarin op grond van het vrijheid van het geweten de openstelling van de ambten binnen de Christelijke Gereformeerde kerken aan de plaatselijke kerken kunnen worden overgelaten, kwam de vraag op hoe de plaatselijke beslissing van een kerkenraad zich verhoudt tot meerdere vergaderingen. Immers, zo wordt naar voren gebracht, de vrouwelijke ambtsdrager kan ook afgevaardigd worden ter classis of particuliere Synode dan wel de synode met als gevolg dat zij die in geweten ervan overtuigd zijn dat op grond van Gods Woord vrouwen geen ambtsdrager kunnen zijn toch met een vrouwelijke ambtsdrager worden geconfronteerd. Dan zouden zij die naar geweten ervan overtuigd zijn dat de Schrift geen ruimte laat voor vrouwelijke ambtsdragers om opnieuw te verdragen dat er vrouwelijke ambtsdragers zijn binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken. Hieruit zou blijken dat binnen het Presbyteriaans-synodale stelsel van kerkregering het niet mogelijk is om het aan de vrijheid van de kerken te laten of zij de ambten voor vrouwen openstellen.

 

Openstelling

Het is terecht dat aandacht wordt gevraagd voor de mogelijke gevolgen van het aan de kerkenraden vrijlaten van de openstelling van de ambten voor het kerkverband als geheel. Daarvoor is het van belang om noodzakelijkerwijs de openstelling van de ambten te beperken tot de ambten van ouderling en diaken. Immers, voor predikanten geldt dat zij gerechtigd zijn om ambtswerk in alle gemeente binnen het kerkverband te verrichten, terwijl ouderlingen en diakenen louter plaatselijk functioneren en bevoegd zijn. Het is - gelet op de principiële tegenstellingen in het Schriftverstaan omtrent de openstelling van de ambten onredelijk om van tegenstanders van de openstelling te vragen ook te verdragen dat het ambt van predikant voor vrouwen wordt opengesteld. Bovendien is het belang van en voor de openstelling ook eerst en vooral gelegen in het feit dat daardoor de eenheid en de opbouw van de plaatselijke kerk wordt gediend. De openstelling van het ambt van predikant is dermate gecompliceerd en plaatselijk overstijgend dat redelijkerwijze dat niet gevergd kan worden van het kerkverband als geheel. Dat laat natuurlijk onverlet dat het geweldig zou zijn als ook de openstelling van het ambt van predikant voor vrouwen te verdragen zou zijn. 

 

Geen probleem

Het vrijlaten van de openstelling van de ambten van ouderling en diaken door plaatselijke kerken is geen probleem voor het kerkverband in zijn geheel. Voor het geval een plaatselijke kerk een vrouwelijke ambtsdrager afvaardigt naar een meerdere vergadering, is zij een afgevaardigde namens haar kerk. Het kan best zijn dat het gevoelsmatig ingewikkelder ligt, waarvoor op zichzelf begrip valt op te brengen, maar kerkrechtelijk ligt het anders. Daarvoor is het van belang om vast te stellen dat een classis, particuliere synode of generale synode geen ambtelijke- maar kerkelijke vergaderingen zijn. De kerken die tot het kerkverband behoren vaardigen vertegenwoordigers af naar de classis, de classis vaardigt vertegenwoordigers af naar de particuliere synode die op haar beurt afgevaardigden naar de generale synode stuurt. Dat de afgevaardigden op grond van de kerkorde de kwaliteit van ambtsdrager moeten hebben om afgevaardigd te kunnen worden, betekent niet dat de afgevaardigden krachtens hun ambt een vergadering bijwonen, want dat doen zij namelijk alleen op grond van hun afvaardiging. In welke hoedanigheid iemand aanwezig is op een meerdere vergadering hangt direct samen met de aard van een meerdere vergadering. Het hoe van de afvaardiging vloeit onmiddellijk en rechtstreeks voort uit de aard van meerdere vergaderingen.

 

Tweevoudig fundament

De meerdere vergaderingen berusten op een tweevoudig fundament zijnde Goddelijk recht en wederzijdse toestemming. In het Goddelijk recht ligt de roeping van kerken besloten tot het aangaan van samenwerking zijnde correspondentie tussen verschillende plaatselijke kerken. Die roeping om een kerkverband te vormen als plaatselijke kerken is een vrijwillige keuze, maar niet vrijblijvend. Zoals het toetreden tot het kerkverband vrijwillig is, kunnen kerken ook vrijwillig uit het kerkverband treden door de samenwerking op te zeggen. Voor beide gevallen geldt dat het in de vrijheid van de kerken besloten ligt, maar dat het streven naar de eenheid in de roeping besloten ligt. De keuze om als plaatselijke kerk niet toetreden tot een samenwerkingsverband is in dat opzicht niet vrijblijvend, terwijl dat hetzelfde geldt voor het verbreken van de eenheid door het verlaten van het kerkverband. Naast de roeping berust het kerkverband op wederzijdse toestemming. Het is dus een vrijwillig aangegane verplichting van kerken, een vrijwillige overeenkomst tussen kerken. De grenzen van het kerkverband worden dan ook getrokken door enerzijds Gods Woord en anderzijds de vrijwillig aangegane overeenkomst tot samenwerking, de kerkorde. Door de samenwerking van kerken in classisverband ontstaat er geen classiskerk, maar een gemeenschap van kerken. Er is dus geen sprake van een geïnstitueerde kerk zoals daarvan bij een plaatselijke kerk wel sprake is, terwijl zij ook geen kerkelijk geheel zijn zodat de plaatselijke kerken een afdeling zouden zijn van het grotere geheel. Reeds Voetius schreef al dat de dienaren niet krachtens hun eigen ambt of uit kracht van onmiddellijk recht, maar door het positieve, zijnde geldende, (kerk)recht, de kerkorde, en afvaardiging van kerken ter classisvergadering komen. Ambtsdragers die in de classis bijeenkomen zijn daar dus niet uit kracht van hun ambt of van onmiddellijk Goddelijk recht, maar zijn daar ter vergadering op basis van hun zending door en met machtiging van hun kerken. 

 

Functioneel, niet principieel

Dat kerken hebben afgesproken dat zij slechts ambtsdragers afgevaardigden is vooral functioneel en niet principieel; als ambtsdragers staan zij immers in een specifieke relatie tot de kerken die hen afvaardigen, terwijl de kwaliteit van ambtsdrager ook staat voor kennis van zaken van zowel het geestelijke en kerkelijke. Het karakteriseert de kwaliteit van de afgevaardigde en niet zijn hoedanigheid als ambtsdrager. Daarmee is gewaarborgd dat de meest geschikte personen worden afgevaardigd naar een meerdere vergadering. Dus niet het ambt van de afgevaardigde maakt iemand tot een rechtmatige vertegenwoordiger van zijn kerk, maar zijn delegatie door de kerk. 

 

Niet als ambtsdrager

Het vorenstaande brengt dan ook met zich mee dat de aanwezigen op een meerdere vergadering niet in hun hoedanigheid van ambtsdrager handelen, maar in hun hoedanigheid van vertegenwoordiger van  hun kerken. De meerdere vergadering is daarmee ook geen ambtelijke, maar een kerkelijke vergadering. Daarmee onderscheiden meerdere vergaderingen zich van kerkenraden. Die laatste zijn ambtelijke vergaderingen waarbij zij bestaan en samenkomen op grond van hun eigen persoonlijk ambt. Zij handelen omdat zij het ambt bekleden. Dat ambt richt zich tot de hele gemeente waartoe zij zijn aangesteld inclusief hun mede ambtsdragers. Het ambt verschaft hen van Godswege de verplichting van opzicht en gezag. De bevoegdheden van ouderlingen en diakenen beperken zich tot hun plaatselijke kerk. Hun ambtsbevoegdheid wordt daardoor ook direct beperkt. Als kerkenraden vrouwelijke ambtsdragers afvaardigen naar een classisvergadering zijn deze vrouwen niet op grond van hun ambt ter vergadering en hebben zij ook geen ambtsbevoegdheden waardoor van gezaghebbend geestelijk leidinggeven geen sprake is. Het zijn de plaatselijke kerken zelf die, door middel van hun afgevaardigden, besluiten nemen, uitspraken doen en eventuele bezwaren behandelen. Dat is niet in strijd met de in de Christelijke Gereformeerde Kerken geldende ambtsvisie, omdat vrouwen die naar een meerdere vergadering gaan daar - net als hun mannelijke collega’s - niet aanwezig zijn op basis van hun ambt. Deze wetenschap biedt binnen de presbyteriaal-synodale kerkregering voldoende grond en mogelijkheden om ervoor te kiezen de openstelling van de ambten van ouderling en diaken over te laten aan de plaatselijke kerken. Die kunnen dan elk op grond van hun eigen Schriftverstaan en binnen de eigen context beslissen of de ambten worden opengesteld of niet. En zeker, er zullen ook plaatselijke kerken zijn die in geweten ervan overtuigd zijn dat ook vrouwen tot de dienst van het Woord moeten worden toegelaten. Daarvoor is begrip op te brengen, omdat het logisch en consistent is, maar voor dat geval doet zich de vraag voor in hoeverre van hen toch gevraagd mag worden te verdragen dat, omwille van de eenheid van de kerken, zij hierin een concessie doen omdat, naar verwachting, die concessie de eenheid, de opbouw en de voortgang van het evangelie niet dermate belemmert dat er wanorde ontstaat, zodat het niet teveel gevraagd is.