Ken je mij II
In de vorige Vrije-Interpretatie werd aandacht gevraagd voor het feit dat homoseksuele relaties verboden liefdes zijn in de Gereformeerde Schriftbeschouwing. Dit wordt door haar onderbouwd met Paulus’ uitspraken uit Romeinen 1 en, meer in het bijzonder, Romeinen 1:26 en 27. Inmiddels is immers al eeuwenlang de gangbare opvatting dat homoseksuele relaties, onder meer op grond van Romeinen 1:26 en 27, worden afgekeurd, zodat een andere zienswijze niet goed voorstelbaar is vanuit de Gereformeerde Schriftbeschouwing. Dat het niet goed voorstelbaar is, blijkt bijvoorbeeld ook uit het visiedocument van de studiecommissie van de Christelijke Gereformeerde Kerken dat immers stellig aangeeft dat zij geen bewijs heeft dat een andere uitleg dan die van de kerkelijke lijn die in de traditie voor gezaghebbend wordt gehouden, mogelijk is.
Onnatuurlijk gebruik
Vanuit de Gereformeerde Schriftbeschouwing wordt voetstoots aangenomen dat Paulus in Romeinen 1:26 het oog heeft op (vrouwelijke) homoseksualiteit. Paulus veroordeelt daarmee de vrouw-vrouw relaties. In vers 27 veroordeelt hij op eenzelfde wijze mannelijke homoseksualiteit. Echter, in zijn artikel, “More evidence Pertaining to “There Females” in Romans 1:26” in de Journal of Biblical Literature uit 2019, betoogt David J. Murphy op filologische en historische gronden dat Paulus in Romeinen 1:26 niet het oog heeft op vrouwelijke homoseksualiteit en haar dus evenmin veroordeelt. Hij levert bewijs dat waar Paulus spreekt over het feit dat hun vrouwen de natuurlijke omgang hebben verruild voor de tegennatuurlijke omgang dit niet gaat over vrouw-vrouw relaties, maar over man-vrouw relaties waarbij onder ‘natuurlijke omgang’, of, zoals de Statenvertaling weergeeft ‘het natuurlijk gebruik’ wordt verstaan dat zij hun seksueel handelen hebben veranderd in een tegennatuurlijk gebruik. Daarbij betoogt hij dat zijn interpretatie van Romeinen 1:26 aansluit bij een oudere interpretatie zoals die in de vroege kerk werd voorgestaan. De omgang of het gebruik ziet dan op een seksuele daad waarbij de man steeds de handelende persoon is die penetreert. Dit uitgangspunt sluit aan bij de opvatting dat het in Romeinen 1:26 dus niet gaat om een vrouw-vrouw relatie, maar om onnatuurlijk gebruik van seks zijnde seks waarbij vrouwen anale en/of orale seks hebben met mannen. Daarvoor is het van belang, dat als Romeinen 1:26 spreekt over gebruik of omgang van vrouwen, het steeds gaat over sexueel gebruik van de één door de ander. Murphy heeft uitgebreid onderzoek gedaan in de literatuur en daarbij geen enkele aanwijzing gevonden waaruit zou blijken dat vrouwen andere vrouwen op die manier seksueel zouden gebruiken. Zijn conclusie, na bespreking van een aantal schriftelijke bronnen ter onderbouwing van zijn standpunt, is dat noch Paulus noch zijn toehoorders bij het begrip ‘gebruik’, zoals dat in Romeinen 1:26-27 wordt gebruikt, dachten aan een vrouw die iemand seksueel gebruikt. Murphy sluit bovendien de mogelijkheid uit dat Paulus misschien het oog zou kunnen hebben op vrouwen die een mannenrol vervullen bij de seks; het kwam zeldzaam voor zodat het onwaarschijnlijk is dat Paulus dit in gedachten zou hebben toen hij zijn brief schreef.
Vroege Kerkvaders
Murphy maakt verder aannemelijk dat er meerdere schriftelijke bronnen zijn waaruit blijkt dat anale en orale seks als tegennatuurlijk werd beschouwd. Daarvan geeft hijzelf ook een drietal voorbeelden. Ook wijst hij erop dat de vroege kerkvaders Romeinen 1:26b niet in verband brachten met homoseksualiteit, maar met heteroseksualiteit waarbij de kerkvaders anale en orale seks als tegennatuurlijk beschouwden. In dit verband verwijst Murphy in een voetnoot bij een artikel van Townsley die refereert aan Hincmar, de aartsbisschop van Reims (806-882 n. Chr.), die namelijk bij zijn uitleg van Romeinen 1:26b aansluit bij de opvattingen van Augustinus en Ambrosius; ook hij stelt, in navolging van hen, dat Paulus in Romeinen 1:26b spreekt over ongelijksoortigheid zijnde dus een man-vrouw relatie. Bovendien is hij - net als Augustinus - van oordeel dat het hebben van seks met een prostituee uiteraard zondig is, maar dat het niet zo laakbaar is wanneer je een deel van het lichaam van een vrouw gebruikt waarvoor het niet is bedoeld.
Niet hetzelfde
Tot slot maakt Murphy duidelijk dat waar Romeinen 1:27 begint met de woorden: ‘evenzo’ of ‘insgelijks’ die niet kunnen terugslaan op ‘de tegennatuurlijke omgang’ in vers 26b. Daarvoor wijst Murphy onder andere op wat in vers 27 over mannen wordt gezegd, wat niet hetzelfde is als wat in vers 26b over vrouwen wordt gezegd. Daarbij wordt in vers 27 een tweetal groepen mannen genoemd, de actief handelende mannen en de passieve mannen. Van een actief-passieve groepen vrouwen is in vers 26 helemaal geen sprake. Paulus gebruikt verder, in zowel Romeinen 1:26 als in Romeinen 1:27, de woorden ‘natuurlijk gebruik’ waaruit valt op te maken dat die woorden het referentiekader zijn waarop Paulus doelt als hij vers 27 inzet met de woorden ‘evenzo’ of ‘insgelijks’. Dat brengt Murphy tot de dwingende conclusie dat Paulus met de woorden ‘natuurlijk gebruik’ doelt op vaginale seks, omdat mannen en vrouwen die gemeen hebben met elkaar. Dan slaat ‘evenzo’ op het feit dat zowel vrouwen met mannen als mannen met vrouwen anale of orale seks hadden, die als tegennatuurlijk werd beschouwd in Paulus’ tijd. Verder is Murphy van oordeel dat er recht wordt gedaan aan Romeinen 1:26 en 27 door te concluderen dat de mannen de natuurlijke omgang met de vrouwen laten vallen, de onnatuurlijke daad met vrouwen doen en verder hun lusten botvieren door seks met mannen. Om uit Romeinen 1:27 af te leiden dat de vrouwen de mannen hebben losgelaten en seks hebben met vrouwen, is teveel van Romeinen 1:26 gevraagd.
Visiedocument
Daarmee kan bijvoorbeeld het standpunt in het visiedocument van de Christelijke Gereformeerde Kerken niet zonder meer standhouden, dat stelt dat Paulus in het algemeen heeft gesproken over homoseksuele omgang. Met kracht van argument heeft Murphy immers aangetoond dat Paulus niet het oog had op homoseksualiteit, omdat het tegennatuurlijke, waarover Paulus spreekt, betrekking heeft op anale of orale seks tussen mannen en vrouwen of tussen mannen onderling. Murphy maakt verder duidelijk dat van ‘een directe lijn tussen een seksuele omgang tussen vrouwen en een omgang tussen mannen aan het begin van vers 27’ helemaal geen sprake is en minst genomen een discutabel standpunt is. Verder wordt met het artikel van Murphy argumenten aangedragen die het visiedocument weerspreken wanneer het stelt dat de woorden ‘wellust’, ‘hartstocht’ en ‘lust’ hetzelfde betekenen als ‘tegen de natuur gericht op de aard van homoseksualiteit’. De stelling in het visiedocument dat Paulus het begrip ‘natuur’ gebruikt om homoseksualiteit te veroordelen, is, in het licht van Murphy’s argumenten, niet houdbaar. Ook de conclusie in het visiedocument dat met tegennatuurlijk wordt bedoeld wat ingaat tegen Gods bedoeling, is onjuist en minst genomen ongenuanceerd.
Sterke argumenten
Al met al geeft Murphy sterke argumenten waaruit blijkt dat Paulus met Romeinen 1:26 geen vrouwelijke homoseksualiteit op het oog heeft, omdat Murphy laat zien dat vrouwen geen seksueel gebruik maken van een andere persoon, anale en orale seks als tegennatuurlijk werd beschouwd, de opvatting dat Romeinen 1:26 tot ver in de Byzantijnse periode betrekking heeft op anale en orale seks, waarmee vrouwelijke homoseksualiteit in de vroege kerk niet de standaard uitleg was en er ook taalkundige redenen zijn om aan te nemen dat Romeinen 1:26 betrekking heeft anale of orale seks die als tegennatuurlijk moet worden beschouwd. Daarmee draagt Murphy argumenten aan die de interpretatie van bijvoorbeeld de studiecommissie van de Christelijke Gereformeerde Kerken ter discussie kan stellen. Murphy laat zien dat waar het visiedocument een gezaghebbende traditie zegt te volgen, de argumenten daarvoor onjuist althans gemotiveerd betwistbaar zijn. Met Murphy’s zienswijze is er reden om de blik te verruimen en een nadere bezinning te hebben over Romeinen 1:18-27 in een volgende bijdrage.