Machtswoord
De bestuurlijke chaos binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken is, met het laatste besluit van de generale synode voordat de vergadering sloot, nog groter geworden dan zij al was. Met het laatste besluit heeft de meerderheid van de afgevaardigden ter synode haar machtswoord uitgesproken. Het besluit getuigt van onbehoorlijk bestuur omdat het in strijd is met de beginselen van gereformeerd kerkrecht, de kerkorde en is onzorgvuldig geformuleerd. Het besluit veroorzaakt bestuurlijke chaos wat op zichzelf al onbehoorlijk is. Met het besluit wordt een mogelijke kerkscheuring geforceerd.
Onverantwoord handelen
De synodevergadering besloot - kort gezegd - alleen nog te vergaderen als er onontkoombare besluiten nodig zijn in dossiers of als kerken die nu afwijken van de synodale besluiten zich in groten getale daaraan alsnog zullen conformeren. Dat betekent dat gemeenten die de ambten hebben opengesteld dat zouden moeten terugdraaien. Met dit besluit geeft de synodevergadering er blijk van de kerkelijke weg volkomen kwijt te zijn. Het besluit definieert nauwelijks wat onontkoombare besluiten zijn, terwijl de tweede voorwaarde illusoir is en onbepaald. Wanneer sprake zou zijn van ‘in grote getalen’ is uiteraard arbitrair. Ook is het een feit van algemene bekendheid dat kerken die de ambten hebben opgesteld dat niet ongedaan zullen maken. Een vergadering die een besluit neemt waarvan op voorhand duidelijk is dat het nauwelijks tot niet uitvoerbaar is, handelt uiteraard onverantwoord. Het is niet teveel gezegd dat de meerderheid van de afgevaardigden voor dit besluit kan worden gerekend tot de rechterflank van het kerkverband. Het is deze rechterflank die het initiatief nam tot het voorstel dat resulteerde in het synodebesluit en aan wie dit kan worden aangerekend.
Verstrikt in groepsdenken
Het lijkt er sterk op dat de rechterflank steeds meer verstrikt is geraakt in groepsdenken. Kenmerkend voor groepsdenken is een manier van denken die mensen hanteren wanneer ze diep betrokken zijn bij hun eigen groep. Het is een denkwijze die plaatsvindt bij mensen die nauw met elkaar samenwerken, daarbij een hechte groep vormen en die zoveel waarde hechten aan een unanieme mening, dat deze unanimiteit belangrijker wordt geacht dan een kritische rationele instelling. De afgevaardigden die behoren bij of zich verbonden voelen met Bewaar het Pand en het Christelijk Gereformeerd Beraad zijn een duidelijk herkenbare, georganiseerde groep. Ze functioneren vanuit formele structuren wat hen tot een duidelijke eenheid maakt, die ook herkenbaar is in het debat ter synode. Zij manifesteren in hun bijdragen een gevoel van saamhorigheid en gedeelde overtuiging. Typerend beeld hiervan is de foto in het Nederlands Dagblad waarin deze groep tijdens een schorsing overleg voerde over het door hen ingediende voorstel. Ook andere, gematigde afgevaardigden die zich tot op zekere hoogte verwant voelen met deze groep kunnen zich in veel gevallen identificeren met de opvattingen van die groep. In feite geeft dit een psychosociaal fenomeen weer, waarbij een groep, die op zichzelf bestaat uit bekwame personen, zich laat beïnvloeden door groepsprocessen, waardoor de kwaliteit van de besluitvorming vermindert.
Bedreigend en overdrijven
Het groepsdenken lijkt te worden versterkt doordat de linkerflank bedreigend is voor de rechterflank. Daardoor lijkt er behoefte om de eigen groepsidentiteit te versterken. Vanuit de rechterflank is meermalen gezegd dat zij klassiek Christelijk Gereformeerd willen blijven. Door de problemen te overdrijven ontstaat een gevoel van urgentie en noodzaak en onontkoombaarheid. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit de taxatie van de rechterflank van onder meer de controverse over vrouw en ambt en in mindere mate homosekuele relaties. De indruk die de afgevaardigden wekken, is dat het kerkverband door die controverses niet meer zou functioneren, omdat een groot aantal kerken in strijd met synodale besluiten handelt. Wie de synodevergaderingen heeft gevolgd, heeft bijvoorbeeld te horen gekregen dat er een kerkelijke impasse zou zijn en dat er geen uitweg voor het kerkverband zou zijn. Het kerkverband zou niet langer zo door kunnen en meer van dat soort grootspraak. De media nemen die kwalificaties over en versterken daarmee de crisisfeer, die de indruk wekken dat het kerkelijke leven inmiddels tot stilstand zou zijn gekomen. Het is verleidelijk om dit crisis-vocabulair over te nemen, wat ook is gebeurd. Het aantal afgevaardigden dat alarmerende woorden gebruikte over de toestand van het kerkverband en zijn voortbestaan is groot, terwijl ook het moderamen van de synode de situatie dramatiseerde, bijvoorbeeld in zijn brief aan de kerken. Met name de afgevaardigden van de rechterflank wakkerden de dramatiek aan.
Functioneert naar behoren
Wie echter het huidige functioneren van het kerkverband in ogenschouw neemt, kan niet anders concluderen dan dat het praktisch gezien naar behoren functioneert. Weliswaar zijn er een aantal classes die hun werkzaamheden hebben afgeschaald, maar ook die doen over het algemeen nog steeds wat noodzakelijk is. Het feit dat een groot aantal kerken de ambten hebben opengesteld of daartoe het voornemen hebben, heeft geen invloed op het kerkelijke leven van de plaatselijke kerken. Het beeld dat vanuit de generale synode en de media wordt geschetst, is een uitvergroting van een beperkt probleem dat praktisch slechts beperkte invloed heeft op de samenleving van de kerken en hun onderlinge verhoudingen. Dat wordt overigens ook meermalen bevestigd door het feit dat buiten officiële vergaderingen blijkt dat de onderlinge verhoudingen goed zijn en er sprake is van een broederlijke sfeer. Het vorenstaande betekent uiteraard niet dat de onderwerpen waarover de discussies op kerkelijke vergaderingen gaan onbetekenend zouden zijn, zeker niet; maar, en dat is het punt, zij hebben nauwelijks invloed op het dagelijks kerkelijk leven. De grote woorden die daarom ter synode zijn gebruikt, dekken de lading niet. Zij zijn overdrijvingen die de problemen onnodig en ten onrechte vergroten waardoor de bestuurlijke verhoudingen onder hoogspanning komen te staan.
Verabsoluteren eigen standpunt
Dit groepsdenken lijkt er mede aan in de weg te staan dat de rechterflank niet openstaat voor de afwijkende standpunten van de linkerflank. De afgevaardigden van de rechterflank lijken zelfs de eigen standpunten te verabsoluteren, wat aan hen de ruimte ontneemt om open te staan voor standpunten van de linkerflank. Wie de afgelopen week naar de bijdragen heeft geluisterd van de afgevaardigden ter rechterzijde van het kerkverband zal het zijn opgevallen dat naarmate de week vorderde ook steeds stevigere standpunten werden ingenomen, die ook ten koste gingen van nuance. Het eigen standpunt werd steeds meer verabsoluteerd. De meerderheidsvisie op vrouw en ambt werd verheven tot een officieuze leeruitspraak ten gevolge waarvan het - nog door geen enkele synode veoordeelde - minderheidsstandpunt als onschriftuurlijk werd gekwalificeerd of dat minstens werd gesuggereerd. Ook enig begrip voor gewetensbezwaren bij de minderheid van afgevaardigden ontbrak. Daarentegen wordt het voor vast en bondig houden van synodale besluiten gebaseerd op een kerkrechtelijk onjuiste interpretatie van artikel 31 K.O..
Onjuiste uitleg artikel 31 K.O.
De uitleg van artikel 31 K.O., die ter synode te horen was, is namelijk onjuist; daar werd beweerd dat een meerderheidsbesluit voor vast en bondig moest worden gehouden, behoudens het recht van revisie en appel. Dat betekent dat een meerderheidsbesluit per definitie rechtsgeldig is, maar dat daartegen nog wel bezwaar kan worden gemaakt, terwijl de bezwaarde zonder meer gebonden is aan het meerderheidsbesluit als zijn bezwaar na revisie en appel ongegrond verklaard wordt door een kerkelijke vergadering. Echter, deze uitleg van artikel 31 K.O. is in strijd met artikel 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De kerk belijdt immers in dat artikel, dat zaken die op een kerkelijke vergadering zijn besloten, het kerkrecht of andere besluiten niet gelijk gesteld mogen worden aan de Bijbel. Óók besluiten van een kerkelijke vergadering niet; artikel 7 NGB relativeert de autoriteit van besluiten van kerkelijke vergaderingen, of het nu gaat om besluiten van een kerkenraad, een classis, een synode of een ander kerkelijk lichaam. Dergelijke besluiten worden niet als onfeilbaar of absoluut beschouwd. Ze zijn gebonden aan de norm van de Schrift. Dit betekent dat bezwaarden het recht hebben om besluiten van kerkelijke vergaderingen te toetsen aan de Bijbel, de belijdenis en de kerkorde en om bezwaar aan te tekenen tegen kerkelijke besluiten als ze van mening zijn dat deze besluiten daarmee in strijd zijn. Het bezwaar van de bezwaarde vindt zijn namelijk grond in de Schrift, belijdenis en kerkorde. Dat bezwaar wordt alleen weggenomen als de kerkelijke vergadering de bezwaarde zélf ervan overtuigt dat zijn bezwaar op grond van de Schrift ongegrond is. Echter, dat bezwaar kan niet worden weggenomen enkel vanwege het feit dat de revisie- en appelprocedure zijn doorlopen en de bezwaren door de kerkelijke vergadering ongegrond verklaard zijn, zonder dat de bezwaarde van de juistheid van die ongegrondverklaring in zijn geweten overtuigd is.
Voor bezwaarde zélf bewezen
Daarentegen heeft professor Rutgers overtuigend betoogd dat de tenzij-bepaling van artikel 31 K.O. niet alleen de bewijslast bij de bezwaarde ligt, maar ook dat de strijd met Schrift, belijdenis en kerkorde voor de bezwaarde zélf bewezen moet zijn. Rutgers argumenteert dat het niet gaat om de vraag of de meerdere vergadering erkent dat er strijd is met Schrift, belijdenis of kerkorde, want in dat geval zou de kerkelijke vergadering zelf het besluit direct intrekken. Rutgers punt is dat een lid van de kerk of een plaatselijke kerkenraad c.q. een plaatselijke kerk, op grond van artikel 31 K.O., niet gebonden is aan een besluit, als hij er zelf van overtuigd is dat dit besluit in strijd is met Schrift, belijdenis of kerkorde en dus ingaat tegen zijn geweten. De argumentatie van Rutgers vindt steun in de artikelen 7 en 32 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Die erkennen immers ook ruimte voor het geweten van gelovigen, zijnde een kerklid, kerkenraad en daarmee ook een plaatselijke kerk. Daarmee relativeert Rutgers ook meerderheidsbesluiten in die zin dat zij in principe bindende kracht hebben, maar niet in absolute zin. En dat wordt dan ook precies zo in de tenzij-bepaling tot uitdrukking gebracht.
Vast en bondig, behoudens-formulering komt niet voor in artikel 31 K.O.
De formulering ‘vast en bondig, behoudens recht van revisie en appel’ is van formeelrechtelijke aard, die vooral de rechtszekerheid beoogt te waarborgen. Echter, de 'vast en bondig, behoudens’-formule, die door een aantal afgevaardigden en adviseurs gebruikt werd, heeft een hiërarchisch karakter dat zich niet verdraagt met de beginselen van gereformeerd kerkrecht. De 'vast en bondig, behoudens’-formule komt ook helemaal niet voor in artikel 31 K.O..; de tenzij-bepaling wel en die houdt een uitzondering in op de regel dat meerderheidsbesluiten van kerkelijke vergaderingen bindend zijn; artikel 31 K.O. zelf daarentegen, met zijn tenzij-bepaling, is van materieelrechtelijke aard. In algemene zin, en voor een bezwaarde in het bijzonder, geldt dat er geen gebondenheid is aan een meerderheidsbesluit dat in geweten niet verdragen kan worden door een bezwaarde, omdat de bezwaarde er voor zichzelf van overtuigd is dat het besluit strijdig is met Schrift, belijdenis of kerkorde; daarom brengt artikel 32 NGB krachtig tot uitdrukking wat ook één van de kernen is van artikel 31 K.O., namelijk het verzet tegen elke poging om menselijke regels boven de Bijbel te stellen en benadrukt het artikel het recht van gelovigen om hun geweten te volgen in hun gehoorzaamheid aan God, ongeacht of een meerderheidsbesluit al dan niet nog vatbaar is voor revisie of appel. Daarbij moet aangetekend worden dat uiteraard de bezwaren en in het bijzonder de gewetensbezwaren wel moeten worden geobjectiveerd door onderbouwing op grond van Schrift, belijdenis en kerkorde. Het enkele subjectieve standpunt dat sprake is van gewetensnood is daarvoor uiteraard onvoldoende.
In praktische zin
Hoewel, in tegenstelling tot de ‘vast en bondig, behoudens’-formule, de tenzij-bepaling ertoe kan leiden dat synodale besluiten niet door iedereen wordt nagekomen, zoals bijvoorbeeld inzake de openstelling van de ambten door plaatselijke kerken, is dat in beginsel aanvaardbaar. Professor Rutgers merkt in dit verband in zijn commentaar op dat als “dat niet-gebonden zijn, practisch zou leiden tot wanorde, dan moeten de kerkelijke vergaderingen zien wat ze doen, in hoeverre de vrager vrij kan blijven of dat hij het kerkverband moet verbreken. Dit laatste volgt altijd bij conflict als beide volhouden”. Als een bezwaarde persisteert bij zijn bezwaren tegen een meerderheidsbesluit op grond van zijn geweten, komt de vraag op of de meerderheid de minderheid kan verdragen. Die vraag moet worden beoordeeld aan de hand van de vraag of de niet-gebondenheid aan een besluit op grond van de tenzij-bepaling in praktische zin tot wanorde zou leiden. Als het beroep op de tenzij-bepaling, ondanks revisie en appel gehandhaafd blijft, praktisch tot wanorde in het kerkverband zou leiden, moet uiteraard de bezwaarde het kerkverband verbreken. Immers, de aard en het doel van de kerkorde zijn een ordening om de vrede in het kerkverband te bewaren en te bevorderen.
Machtswoord
De miskenning van de rechterflank voor het absolute gezag van de Bijbel en de gewetensvrijheid van individuele gelovigen, kerkenraden en plaatselijke kerken in dit geval, wordt veroorzaakt door haar groepsdenken. Daardoor is er sprake van een onjuiste, eenzijdige en onvolledige interpretatie van artikel 31 K.O., omdat informatie die haar heersende opvattingen ondersteunt wordt overgewaardeerd en informatie die deze opvattingen tegenspreken wordt geminimaliseerd of genegeerd. De rechterflank presenteert haar standpunt daarom als de enige juiste en legitieme interpretatie van de Schrift en de kerkelijke traditie. De rechterflank suggereert namelijk impliciet of expliciet dat haar visie de enige is die werkelijk in overeenstemming is met de Bijbel en de belijdenis, terwijl het minderheidsstandpunt wordt afgedaan als een afwijking daarvan. Vanuit de rechterflank wordt er sterk aangedrongen op conformiteit. Zij stelt bijvoorbeeld dat kerkelijke eenheid zich niet verdraagt met het naast zich neerleggen van synodale besluiten, en er wordt opgeroepen tot tucht voor kerken die dit wel doen. Met het laatste synodebesluit stelt de rechterflank zich op als de hoeder van de waarheid en marginaliseert zij de linkerflank en heeft zij haar machtswoord uitgesproken. Daarmee heeft zij haar eigen woord verheven boven Gods Woord. Ook in het licht van artikel 31 K.O., dat ruimte zou moeten bieden voor gewetensvrijheid en afwijkende meningen, is dat machtswoord problematisch. Doordat machtswoord stelt zij de "tenzij"-bepaling van artikel 31 K.O. buiten werking, als de rechterflank haar eigen interpretatie van de Schrift en belijdenis als de enige geldige beschouwt en andersdenkenden als ongehoorzaam en zondig bestempelt. Het staat bovendien de eenheid van het kerkverband in de weg, omdat het machtswoord in strijd is met Gods Woord, dat oproept tot verdraagzaamheid en eensgezindheid. Daarentegen biedt artikel 31 K.O. nu juist volop ruimte voor verdraagzaamheid en eensgezindheid. Bovendien hoeft de openstelling van de ambten ook niet tot praktische wanorde binnen het kerkverband te leiden, ook al zou het verstandig kunnen zijn om eventuele nadere afspraken te maken over de praktische invulling daarvan. De rechterflank zou daarom bij zichzelf te rade moeten gaan om haar groepsdenken te doorbreken, recht te doen aan artikel 31 K.O., de Bijbel als het hoogste gezag en de gewetensvrijheid. Daarvoor is alle aanleiding, omdat zij met haar besluit niet Gods Woord heeft laten spreken, maar haar eigen machtswoord. En dat past niet in de kerk, want dat leidt tot wanorde, zoals inmiddels ook blijkt, terwijl onze God geen God van wanorde is, maar van vrede.